Slecht nieuws voor de stadsmussen: de boerenbuiten rukt op.
Het is al jaren een marginaal trendje te noemen: stadsmensen (ja, zo refereer ik al graag eens naar mezelf en de 237 249 andere mensen die op de 156 km² die wij de Arteveldestad plachten te noemen samentroepen) hebben een klein zwak voor den buiten. Op zondag trekken wij al eens onze gummilaarzen aan om door de modder te ploeteren in onze geliefde Bourgoyen. En er wordt bij wijlen een plattelandsvakantie gedaan, of (oh, avontuur) een fietsvakantie. We hebben zelfs boerenmarkten tegenwoordig: waar de landbouwende medemens uit het hinterland (met paard en kar stel ik me dan altijd voor, maar eigenlijk is het met camionette en kiekenskot) zijn waren aanprijst aan de stedelijke inwoner die normaal voor commisses naar de colruyt gaat — of bij speciale gelegendheden: naar de aula. Wij vinden het allemaal fantastisch, maar laten we wel wezen: men moet niet overdrijven.
Zo bleek er vanmorgen een gigantische mol het trottoir omgewoeld te hebben hier in de straat. En vanmiddag reed er zowaar een tractor met pikdorsgedoe op de ring. Aan vijf per uur. In de spits.
Alsof dat nog niet genoeg was, stond er vanavond in de straat hierachter opeens een geitenstal, midden in de straat. Met GEITEN.
Het is begonnen, lieve stadsvrienden: de buitenmensen zijn hun slapende suburbia beu geworden en ze komen naar hier. Ze hebben genoeg van het kwetteren van gevogelte en de stilte, en nu sluipen ze de stad in. En ze brengen hun gewoontes, hun voertuigen en hun beesten mee, zo blijkt.
Sluit uw luiken, Houd uw dochtes binnen: de stad is niet veilig meer.
(en als ge dan toch per sé buiten wilt komen: dit weekend is er een kunstproject in de Geitstraat. Komt gerust eens af, en geef mij een seintje als ge er zijt)
Zwijgt. We weten er hier ook van. Er heeft hier al eens een vogel in ons huis gezeten en heel den boel ondergescheten. Daarvoor woon ik niet in de stad hé!
Da vertsoa ekik nie. Ge komt alle zondaoge bij ons de Christelijke rustdag verstuure, en wij zoeme ne kier nie noar de vrijdsmoart meuge kome. Mee mijne pikdesser geroake ekik uuk in ‘t stad. Ken ek ik gienen otto vandoen.
Was getieket
Wacht maar tot we onze dazen beginnen meebrengen. ‘t zullen goeie luiken moeten zijn wil je die buiten houden.