Ik noem zijn naam niet, neen. U hoeft er dus niet om te vragen en het gokken laat u liever ook. Het is van geen belang en het is overigens niet proper iemand te schofferen gewoon omdat ge hem niet meer graag ziet.
Ten andere: hij, of iemand die zijn website beheert, heeft hier ooit gelezen. En stel u voor dat hij zou gaan ego-googlen en hier terecht komt. Een mens mag daar niet aan denken, toch?
Hij is een schrijver.
Meer nog: hij was dé schrijver in mijn 14-jarig meisjeshoofd. Met zijn mooie zinnen en prachtige boektitels. Met zijn verhalen die me deden zwijmelen en die ik dwangmatig moest herlezen — in de tuin, op mijn kamer in het donker, op de bus, of links achteraan in de klas tijdens de les latijn. Hele paragrafen ken ik uit het hoofd.
Gedichten ook, toen hij die begon te schrijven. De beste gedichten ooit, beter nog dan de gedichten van Hij Met Wie Ik Wilde Trouwen Maar Die Stierf In Het Buitenland. En dat wil wat zeggen. Ik gooide zijn gedichten op dit weblog, ik schreef ze op mooie kaarten voor mensen van wie ik hou. Eentje kwam op het prentje van iemands mama.
Bekoorlijk was hij ook nog, uiterlijksgewijs. Voor de mannen, dat wel, maar het is een kniesoor die daar een punt van maakt in een geval van idolatrie. Verafgoding kent geen maat, laat staan een geslacht.
Een paar weken geleden zag ik zijn nieuwe dichtbundel bij de boekenboer, op de dag van het verschijnen. Thuis ging het celofaan er voorzichtig af, en met ingehouden adem las ik. Niks. Na vijf gedichten –en evenveel voordelen van de twijfel — was het duidelijk: wat ik las raakte geen snaren, maakte me niet week en bracht geen zomer in mijn hoofd. De wereld in zijn boekje bleef een beetje dof en kleurloos.
Ik had het toen al moeten weten, maar zoals dat gaat met tanende liefde wil een mens dat eigenlijk niet zien. Wat hard genoeg geloochend wordt, gaat misschien vanzelf weer weg, u kent het wel.
Vandaag zag ik hem plots in een vrouwenmaandblad. Onverhoeds lachte hij me toe vanop een strand, terwijl ik in bad van bubbels en seringen lag. Hij droeg een proper hemd. En daaronder een short vol drukke bloemen. Nu vind ik sowieso dat slechts weinig mannen een korte broek waardig kunnen dragen, en ben ik helemaal pro het wettelijk invoeren van strikte kledingvoorschriften dienaangaande. En nu mag hij nog zo bevallig zijn, maar die bermuda dat was duidelijk een foutje van de styliste. Niettemin: hij was daar blijkbaar mee akkoord gegaan. Het was dan ook met schrik in het hart dat ik het interview begon te lezen.
Ik ben halverwege gestopt, omdat de ontgoocheling anders mijn hele avond zou verpesten. Hij is niet meer grappig, zo blijkt. En niet meer weemoedig maar met de juiste toon. En onschuldig en toch gevat ook al niet meer. Het is hard om onder ogen te zien: wij zijn uit elkaar gegroeid, hij en ik.
Ik heb dan maar mijn haar gewassen en een extra portie conditioner gebruikt. Een mens moet tenslotte toch wat.