Van een ander

Dingen door andere mensen geschreven

En al Van een ander

Een duiveltje verborgen in i.

Het is guur buiten, zoals dat heet: april en regen, lente en toch die kille wind. Voor het raam van mijn kantoor verzamelt een studente paniekerig een paar weggewaaide cursusbladeren terwijl ze -ietwat wanhopig- poogt haar paraplu onder controle te houden. Ik overweeg de lunch over te slaan (de zin om door dit weer een broodje kaas te halen op de hoek is niet bijster groot) maar een grommende maag en een licht gevoel in m\’n hoofd doen me toch besluiten dat het tot mij nemen van enig vast voedsel een absolute must is om de middag door te komen. Ik moet immers nog mensen nieuwe dingen leren en dat kan je niet zonder er kloek op te staan, zoals de oma altijd zegt.
Ik trek mijn jas aan, begraaf mijn hoofd diep in de kraag en duw de schoolpoort open.

Daar staan ze, op het trottoir voor de ingang. Ze zijn met drie en dragen allemaal dezelfde hemelsblauwe regenjas. Ze hebben een clipboard bij en een badge opgespeld. En ze klampen voorbijgangers aan. De meeste passanten wuiven hen licht geïrriteerd weg: geen wonder, eigenlijk, met dit hondenweer.
Eén van de jongens stapt met een vriendelijk gezicht op me toe en zegt: goeiemiddag juffrouw.
Nu hou ik daar wel van, dat ze me \”juffrouw” noemen: ik ben momenteel in die levensfase aanbeland waar winkelmadammen en bankbedienden al eens durven twijfelen tussen “mevrouw” en “juffrouw”. Het mevrouw-gevoel is echter nog steeds niet doorgebroken bij i. en ik ervaar het dan ook als lichtjes offensief om in die termen aangesproken te worden. Maar hij zegt dus juffrouw, en alleen al daarom groet ik vriendelijk terug.

Snel maak ik een inschatting van de situatie. Fondsenwerving, dat is duidelijk. Het is een beeld dat je het laatste jaar steeds vaker ziet in de stad: jonge vrijwilligers gaan op zoek naar geld voor non-profits, op de stoep. De ene organisatie gaat daarbij al wat verder dan de andere. Zo was er een poos geleden die dame in de winkelstraat die me vroeg of ik tegen AIDS was. Wat een vraag, dacht ik. Welk onmens is er nu voor aids? Ik zie het al voor me \”Hallo, ik ben i. en ik ben een fervent voorvechter van het HIV-virus. We vergeten maar al te vaak dat ook een virus bepaalde basisrechten heeft, en dat is zó oneerlijk.” Monty Python heeft er nix aan.
Bon, ze vraagt dus of ik tegen aids ben en ik zeg van jawel hoor. Ze laat me een petitie ondertekenen, tegen aids.Tuurlijk dat ik teken, gezwind en zonder twijfel. Vervolgens blijkt dat ik, door mijn handtekening, net 25 euro heb geschonken. Zomaar. Dat was zo lief van mij. En ik wist bovendien van niets.
Ik heb mijn naam opnieuw geschrapt en haar verteld dat ik tegen aids en tegen oplichterij ben. De trut. Maar ik dwaal af.
(more…)

Van een ander

It’s a blog’s life.

Soms heeft het een vreemd gevoel, dat bloggen. Gisteren, aan de toog met de enige madam die me dit jaar al heeft verblijd met 2 (twee!) handgeschreven brieven, was \”ik heb het gelezen, ja�? een vaak terugkerend antwoord toen ik dingen vertelde.
Dat vond ik bij momenten raar. Alsof de feiten al gekend waren en ik enkel nog de gevoelens en mimiek erbij hoefde te doen. Alsof onze date een verfilming was van een boek dat zij al had gelezen.

Het deed me denken aan die keer toen ik \”in real life�? met Mich aan het praten was en vroeg hoe het met S. ging en of het digitale fototoestel beviel en of zijn jas al terecht was. Toen ik plots besefte dat dat allemaal dingen zijn die ik wist vanop sempermagis, gaf dat toch een ietwat onwennig gevoel. Je kent mensen door het web, maar eigenlijk weet je niet hoe goed en of dat wel allemaal zo waar is, wat daar op dat scherm staat.
Het is met woorden nog makkelijker een beeld van jezelf te schilderen dan in het echte leven. Je creëert een geschreven realiteit en je boetseert die vervolgens zoals je zelf wilt. Uit eigen ervaring weet ik dat dat best behoorlijk gevaarlijk kan zijn: je vindt iemand leuk bij het schrijven, maar in het echte leven blijkt die persoon anders te zijn. Griezelig is dat.

Woorden op papier (of in dit geval het web) hebben bovendien een kordaat en definitief kantje. Wat je schrijft, dat is waarheid. Wat te lezen staat, is onherroepelijk en valt moeilijk te nuanceren.
Er bestaat nix efficienter dan een brief om te vermijden dat je terugkomt op je woorden. Er is niets zo vast als letters die op eender welk moment herlezen kunnen worden.
Soms is dat goed, want er zijn zo van die dingen die enkel gebaat zijn met een kordate aanpak. Soms, als je uit je humeur bent bijvoorbeeld, of gekwetst wordt; lijk je plots anders dan je in werkelijkheid bent. Offensiever. Harder.

Er zijn verschillende soorten mensen die een blog lezen, die je makkelijk kan indelen volgens de relatie die je met hen hebt.
Er zijn zij die je echt kennen *zwaait naar de mama en de papa, de familie, het lief, de vriendjes en vriendinnetjes* en zonder een weblog ook al weten wat er in je leven gebeurt en dus alles kunnen nuanceren wat je schrijft.

Er zijn de mensen die je hebben gekend, lang of minder lang geleden *dag mensen daar op de fabriek!* en die in een blog een eenvoudige manier zien om up-to-date te blijven over je leven. Waarschijnlijk spiegelen deze mensen alles wat ze lezen aan hoe je vroeger was.

Er zijn de mensen die je niet kennen, niet weten wie je bent, maar toch blijven lezen, en die dus zelf hun verhaal maken. En dan word je eigenlijk gereduceerd tot een personage dat leeft op het wereldwijde web. Dat voelt soms vreemd.

mediagedoe Van een ander

Tijd voor een beetje pijn.

Gisterenavond was four weddings and a funeral op de lichtbak. Mooi filmpje, met daarin de verdriet-scene met dit gedicht:

Funeral Blues – W. H. Auden

Stop all the clocks, cut off the telephone,
Prevent the dog from barking with a juicy bone,
Silence the pianos and with muffled drum
Bring out the coffin, let the mourners come.

Let aeroplanes circle moaning overhead
Scribbling on the sky the message He Is Dead,
Put crepe bows round the white necks of the public doves,
Let the traffic policemen wear black cotton gloves.

He was my North, my South, my East and West,
My working week and my Sunday rest,
My noon, my midnight, my talk, my song;I thought that love would last for ever: I was wrong.

The stars are not wanted now: put out every one;
Pack up the moon and dismantle the sun;
Pour away the ocean and sweep up the wood.
For nothing now can ever come to any good.

Van een ander

mevrouwtjes heb je in verschillende soorten.

Iedere ochtend passeer ik hetzelfde hectische kruispunt op weg naar mijn werk: verkeerslichten, auto\’s die van alle kanten komen aangesjeesd, studenten op de fiets (zonder licht. Dat moet als student, naar het schijnt. Living on the edge.), voetgangers die plots beslissen de straat over te steken\”¦het is elke dag weer een klein avontuur. Bijna iedere ochtend ook staat er een mevrouwtje aan het verkeerslicht, eventueel vergezeld van een kindje met bambi-ogen. Ze tikt op de autoruiten van de wachtende wagens en steekt smekend haar hand omhoog voor wat geld. Soms geef ik haar iets, maar meestal niet. Dat is misschien niet schoon, maar ik heb niet altijd kleingeld en ik voel me op den duur ook een beetje gebruikt door de verkeerslichtmevrouw. Ik voel me wel iedere dag een beetje schuldig, en dat is een deel van het ochtendritueel geworden ondertussen: koffie, tandjes poetsen, sigaret, schuldgevoeltje.
Deze ochtend was \”one of those mornings�?. Huilen met de pet op: koud, regen, gemekker en een rothumeur (Te weinig slaap, lief mag blijven liggen tot halverelf, de paus is aan de beterhand: allemaal nefast voor i.\’s feestvreugde). Ik worstel me door het verkeer, gezicht op tornado, klaar om de eerste BMW die me de pas afsnijdt resoluut te rammen. Het kruispunt. Rood licht. Tik tik op het raam. Ik kijk uit m\’n ooghoeken en zie een mevrouwtje, maak een weigerend handgebaar en staar weer voor me uit. Dit is geen menslievende dag. Nog steeds rood. Een vaag gevoel dat er iets niet klopt bekruipt me. Kijk even naast me en zie dat het verkeerslichtmevrouwtje een nieuwe is. Staar opnieuw voor me uit. Nog steeds rood. En toch klopt er iets niet. Ik kijk nog eens naar de dame en zie dat ze ietwat paniekerig lijkt. Ze staat naast een auto, opent het portier, prutst wat op de achterbank, sluit het portier weer, kijkt wanhopig rond. En dan dringt het plots door in het ochtendhoofd: het is helemaal geen verkeerslichtmevrouwtje, het is een pannemevrouwtje! Een pannemevrouwtje op één van de drukste kruispunten van Gent, met drie kleine, huilende kindjes op de achterbank van haar panne-auto. En ik heb haar net verveeld weggewuifd toen ze op m\’n ruit tikte voor hulp. *Schaamrood*.
Ondertussen is het groen geworden en wordt er kabaal gemaakt dat ik door moet rijden. Dilemma. Doorrijden of de middenvinger opsteken naar de toeterende meute achter me, uitstappen en het pannemevrouwtje helpen? What to do?
Ik besluit tot de middenweg, want ik ben een gematigd mens: ik rij door en ga 10 m verder aan de kant staan. Auto\’s gieren me aan alle kanten voorbij, maar ik slaag er toch in om heelhuids pannemevrouwtje te bereiken in het midden van het kruispunt. Na uitgebreide excuses voor het misverstand van mijn kant belt ze haar meneer op met mijn walki talki (net die dag is ze gvd haar gsm thuis vergeten. Je zal nooit ander zien, natuurlijk.) en duwen we de auto aan de kant met de hulp van een student die net voorbijfietste zonder licht.
De kindjes krijgen een snoep en stoppen met huilen. De wederhelft komt eraan, to the rescue. En ik vervolg mijn weg door het stadsverkeer. Misschien moeten er immers nog mensen gered worden, vanochtend, en ik ben nu net lekker op dreef.