En al

En al

i. is niks zonder technologie.

Hij haalde zijn smartphone boven, tikte Lozer in en toonde me hoe ik moest rijden. Ik zag hem zowat met zijn ogen rollen, want wie begeeft zich in deze moderne tijden nog in the middle of the freakin hol van pluto zonder gsm of gps? Ik dus.
Ik bedankte hem wat verontschuldigend, en moffelde mijn uitgeprint googlemaps-blaadje weg (een welgemeende, trouwens, aan uitgeprinte wegbeschrijvingen. Eén verkeerde afslag en ge zijt keihard gejost), terwijl de dochter op de achterbank “woooow, mama, koetjes” kirde, en de regen met bakken naar beneden gutste.

Ik dus. Maar niet vrijwillig. Neen, het is allemaal de schuld van mijn lief, die ‘s ochtends in zijn haast ook mijn gsm in zijn tas had gepleurd alvorens naar de studio te vertrekken. Met de auto met in de handschoenkast de gps.
Volledig afgesneden van de wereld, bijgevolg, net op de dag dat de dochter en ik op babybezoek zouden gaan bij David en Mayonaise (Mira kan Marjolein niet uitspreken), en hun Otis. Die dus tussen koeien en konijnen wonen, in de boerenbuiten der boerenbuitens.

Gevloekt maat, ik moet het u niet zeggen. En in het terugkeren nog eens verloren gereden, ondanks de duidelijke instructies van David. Zucht.

(Wel een schoon babyke. Dat wel.)

En al

Mjah. Al een geluk dat we geen wijn hadden gedronken, natuurlijk.

Zondagochtend zat ik om zeven uur in de zetel te suffen. De dochter was weer afgrijselijk vroeg wakker geworden en had net voor de lichtbak een fles melk uitgesabberd. Ik zat in de zetel en bladerde door een boekje, half slapend. Als u de fantastische zege mag ervaren een vroege vogel onder uw nageslacht te tellen, dan weet u vast wat ik bedoel.
De kleine stond ondertussen aan de salontafel een beetje te prutsen met dingen die ze uit het schof had gehaald. Tot ik haar opeens luid hoorde smakken en mmmmmmmm lekker kirren. Ik zei: Mira, wat eet jij, draai je eens om? Stralend deed ze wat ik vroeg, en toen werd alles duidelijk: de juffrouw had een blik cola in haar hand.

U weet dat misschien nog niet, maar eigenlijk drink ik geen (of toch nog nauwelijks) cola. Een zware opgave, als u weet dat ik tot voor een maand gemakkelijk een liter of twee per dag achterover sloeg. Maar dit weekend was anders: zowel het lief als ikzelf hadden het aan onze maag. Misselijk, pijn, een vuil virusje waarschijnlijk. Alleszins: in zo’n geval wil een slokje cola al eens helpen om het leed te verzachten. Zeker als ge zo afschuwelijk veel werk hebt dat ge niet gewoon in uw zetel kunt gaan liggen wachten tot het over is. Dus werden er blikjes Coca Cola in huis gehaald en dronken we die zaterdagavond tijdens True Blood op. Maar niet helemaal. En slordige mensen dat we zijn, stond er nog een half blik op de salontafel.

Enfin. Ik heb de meubels een beetje gered door te zeggen dat ze dat niet mocht, want dat het medicamenten waren. Waarna ze een half uur heeft gejengeld voor nogmedicamentjesnogmedicamentjes. So far voor uw peuter van de frisdrank weghouden, zeg.

En al

Hmm mmmma mmmmm mma. hm.

Ik pauzeer even tussen het scriptie-redigeren door (promoten, het is wat) en duikel in mijn potplanten. Beetje verdorde bloemen wegknippen, water geven, wat voeding hier en daar, snuffelen aan de salie en snoepen van de basilicum.
Hij komt buiten en staat even naar me te kijken. Dan lacht hij en zegt: “ge doet dat graag é, met uw plantjes bezigzijn”. Ik zeg van ja, en vraag waarom hij dat opeens opmerkt en het zo grappig vindt. Blijkt dat ik neurie op dezelfde manier als wanneer ik aan het koken ben. Een zacht, onbewust gehum, geen bestaand liedje zelfs. Gewoon wat zangerig geluid. Ik doe het altijd als ik echt kook. Niet als ik eten klaarmaak, dat is helemaal iets anders. En dus ook als ik pruts aan de plantjes.

En zoals steeds had ik het zelf niet gemerkt. En zoals steeds vindt hij het aandoenlijk grappig.

En al

i. belt naar de kliniek.

Ge moet nu nog niet komen, zoetje, zegt ze aan de telefoon. En ik schrik. Want normaal is het eerste wat ze vraagt “wanneer komt ge dan eens?” en ” ik zie u zo weinig?”. Ze is wat stil en zegt niet zo veel, en ik schrik. Want normaal moet ik na een lang vertellement zeggen dat ik dan eens moet ophangen, feitelijk. Ze vertelt dat het beter is vanavond, maar dat ze vanmiddag echt niet goed was, en dat ze moe is. En dat ik de kleine niet moet meebrengen naar de kliniek want ge weet dat niet wat er nog allemaal ligt van ziektes op de gang. En dat ze baxters heeft en een zuurstofpomp en iets tegen de pijn. En dat de madam naast haar het ook op haar longen heeft.

En dat ze zeker tien dagen moet blijven. Maar dat ik dus de eerste dagen nog niet moet komen. Ik ben ook wat stil, daarmee.

En al

Het is eens iets anders dan een buurtfeest of een speelstraat, nietwaar.

Wij schrijven een brief, met onze blok. Want we krijgen een bouwproject, weet u nog, en we willen graag eens weten wat er nu precies gaat gebeuren. Het stilzwijgen zorgt voor kriebels, iedereen zoekt antwoorden. Dat is evident. Want er wordt verhuisd, opgemeten, gesaneerd en watnogmeer, maar al onze vragen worden met een “we weten nog van niks” beantwoord.

En zo kwam het dat we op een zonnige paasmaandag op onze koer zaten met koffie en kinderen en een hoofd vol plannen. Buurman G. zocht vanalles op en gooide al zijn kennis van zaken in de strijd, buurvrouw E. schreef een aanzet, ik vulde aan. Buurman B. deed fine-tuning, buurvrouw M. vond nog wat spelfouten. Buurvrouw C. belde aan huizen, en iedereen forwarde de brief. En zo kreeg ik opeens mail na mail na mail, van mensen uit het blok die mee willen tekenen. Mensen die ik ken van knikken en hallo, en koffie in hetzelfde koffiehuis, maar die nu mee een brief schrijven.

En zo komt het dat er opeens zoveel gesprekken zijn, zomaar op straat. En dat kinders vragen of ze bij mijn kleine mogen komen spelen. En dat het opnieuw een beetje meer geworden is zoals in dat liedje. Our house, in the middle of our street.

En het enige dat daarvoor nodig was, was een brief.