En al

En al

It’s been a year.

Dag op dag een jaar geleden brachten mijn ouders me samen met de mini naar de trein, en spoorde ik vrolijk naar Kiewit voor wat een topweekend moest worden. De middag was er één van vrolijkheid en gelach en muziek. De avond werd er één van verbijstering en verwarring. Om 20.09 kon ik een facebookstatus plaatsen dat wij ok waren. Gelukkig. Vandaag gaan we terug, omdat dit niet de laatste herinnering mag zijn aan één van de schoonste festivals van het land. We hebben een afspraak met Dave, en ik vermoed dat ik niet de enige ga zijn met een krop in de keel.

One of these days the ground will drop out from beneath your feet.

En al

Die keer dat wij op reis gingen.

De afgelopen dagen waren wij eerst hier en dan hier, dus was het oorverdovend stil aan deze kant van het internet. Stiller dan de festivalcamping om kwart na vijf in de ochtend, toen een haan mijn dochter met schrik wakkerkraaide en ik opeens in haar slaaphok lag. Dat was gezellig. Net zoals de hele reis, overigens. Ik heb een heleboel geschreven, maar het is donker op het terras, en het staat in mijn boekje, dus ik kan het nu niet overtikken. Logistieke problemen in de Brugse Poort, waar wij trouwens ook plotsklaps geen appelboom meer hebben door drie verschillende ziektes. Ik dacht al dat die neerdwarrelende rupsen niet veel goeds voorspelden.

Enfin. Veel te vertellen, u hoort het al. Maar eerst moet ik nog naar Kiewit, om te kijken of ik mijn verbrande schouders nog roder kan laten worden. Ik geloof er alvast in!

En al

De gebuur (3).

Kent ge dat, zo’n onbehaaglijk gevoel alsof iemand u staat aan te kijken, terwijl ge eigenlijk alleen in uw bureau zit te werken? Ik wel. En het was niet alsof: toen ik de donkere novemberavond intuurde, door het raam aan de straatkant, stond hij daar. Grijnzend, met de eeuwige sigaar tussen de lippen, in zijn groezelig onderlijveke. Onderlijveke, ja, want marcellekes zijn enkel voor hippe mensen. Dit is een onderlijveke, en het was november en koud.

Ik weet niet hoe lang hij daar al stond, binnenkijkend in mijn bureau, starend terwijl ik zat te werken, maar toen ik een halve meter hoog opsprong, zwaaide hij, stak zijn duim omhoog en stapte verder, de kille avond in.

Is dat gepast, zomaar bij mensen binnengluren? Neen. Maar uitzonderlijk is het niet voor hem. Hij is een jaar of 40, maar het kan ook 60 zijn. Of 30. De burgemeester van de straat, kent elke auto, weet iedereen wonen en kent namen, ziektes, exen en problemen. Voor uw dagdagelijkse faits divers moet u bij hem zijn. Ook als u graag de pieren uit uw neus laat halen: één adres. Hij zal u te woord staan, in zijn vlekkerige kleren en in plat Gents.

Hij bedoelt het niet slecht, daar kunt u vanop aan. Hij heeft gewoon andere grenzen in privacy als u en ik. Zo was er het incident met de buurjongen, die even zijn appartement binnenging om iets te halen, en 10 minuten later zijn in de haast niet gesloten mini-fiets niet meer terugvond. Een paar uur later stond hij aan de buurjongen-deur. Met de minifiets. Ik zag er hier twee straten verder een paar klein mannen mee spelen, ik heb hem teruggepakt en mij eens ferm kwaad gemaakt. Sloebers, verdoemme.
Dat was leuk, dat de minifiets terugwas.

En wat maakt het uit dat het een groene was, en de gestolen fiets een rode.

En al

De gebuur (2)

We grijnsden naar elkaar, terwijl de mannen witte lijnen op de grond schilderden voor haar huis. Een nieuwe verkeerspaal, een mindervalidenbord en een heel ruim vak, voor haar kleine auto. De buren, stuk voor stuk minder dan half zou oud, grijnsden en dronken nog een tas koffie.

Voor de plaats er kwam, waren er namelijk twee opties: ofwel sprak ze één van ons aan “gaat gij hem nen keer in da kot zetten, madam”, ofwel had er weer iemand een kras bij op zijn carrosserie. Een kras die schouderophalend werd verdragen. Zo’n bejaard menske, wat wilt ge.

“Op leeftijd” is een zwakke uitdrukking voor de buurvrouw. Ik weet niet precies hoe oud ze is: ze is op dat punt waarbij het niet meer op een jaar of vijf aankomt. Door haar gerimpeld gezicht ziet ge altijd gelach, en haar stem verraadt dat ze ooit veel heeft gerookt. Ofwel is ze nog ouder dan ik denk, en is haar stem gewoon versleten.

Elke dag om elf uur stopt er een meneer voor haar deur, die haar naar de nierdialyse brengt. Maar voor de rest trek ik goed mijn plan, jonk. Dat is waar. Ze heeft ons maar af en toe nodig, als dien pruts van den televisietechniek is geweest, en hij heeft al mijn posten verzet. Of we het haar eens konden uitleggen. Zo’n dingen, voor de rest trekt ze goed haar plan.

Ze woont alleen, en kan nauwelijks uit te voeten. Maar ze rijdt dus wel vrolijk haar auto vol deuken. En de blutsen passen tetrisgewijs bij de krassen in onze auto’s.

Erger is het als ze zelf weer eens geblutst is. Gevallen, kind. Ik kom dat ver alle weken ne keer tegen. Dan zegt ze dat het wat zeer doet, maar dat het wel zal overgaan, terwijl ze wijst naar haar blauwpaarse been.

Ik hou mijn hart soms vast, als ik haar kwetsuren zie. Ik hou mijn kind ook vast, en op de stoep, als ik haar hoor aantuffen. De Mini en ik zwaaien dan vrolijk, maar ik denk “Hou uw stuur vast, sejieus”.

Sommige mensen zijn uw straat. Horen bij uw buurt als het voetpad en de boom op de hoek. Toen met het protest tegen het bouwproject vatte ze het zelf samen met een handgeschreven briefje in mijn bus.

Meneer de burgemeester, ik woon hier al meer dan zestig jaar en ik ben akkoord met de brief. Hoogachtend, D.

En al

De gebuur.

Elke keer als ik hem zie lopen, met die mevrouw aan zijn hand, glimlach ik in mijn hoofd. Ze is er nu zowat een jaar, hand in hand naar de bakker, in de voormiddag als ik met de Mini naar de zandbak trek.
Ik moet dan ook denken aan de matrassen op het eerste verdiep. En of die kamer nog net zo zou zijn. Ik vraag dat niet, natuurlijk, want ik zeg alleen vriendelijk goeiendag. Zo doet ge dat met gebuurs.

Twee zomers geleden liep hij daar nog alleen. Als hij in zijn voordeur stond te kijken, dan was hij alleen. Als hij zijn auto uit de garage voorreed, dan was hij alleen. Hij was altijd alleen. Ik weet dat, want hij had het verteld.

Dat was toen we hier pas woonden. We lieten toen een keer een nieuw dak leggen en ‘s avonds stonden we aan de overkant van de straat te turen hoe het eruitzag. Hij stond in zijn deurgat. Dat ge het goed kunt zien vanop zijn tweede, en dat we anders eens van daar mochten komen kijken.

Wat volgde was een groot half uur rondleiding in zijn huis en bijhorende verhalen. Over zijn vrouw die overleden was, en hoe hij sindsdien alleen was. Over het waskot dat eerst een koer was, maar dat ge beter zijt met een waskot, want ge kunt toch niet buiten met dat slecht weer altijd. Over de kamer, op de eerste verdieping met de vloer en muren van plastiek matrassen. Over de zoon, die daar vroeger woonde, en dat die zich dan geen pijn kon doen. Over zijn vrouw die ziek was geworden en hoe het zorgen voor de zoon toen niet meer ging. Over hoe nu andere mensen voor de zoon zorgden, professionelen. En over hoe hij nog meer alleen was sindsdien.

Wij woonden een maand in ons pas gekochte huis. Jonge mensen, aan het begin van een heel leven samen, popelend van al het geluk dat ons stond te wachten. Ik weet nog dat ik kapot was van het contrast, als ik hem daar zo zag staan. Alleen.

Als ik ze zie, hand in hand, op weg naar de bakker, dan zit er zon in mijn hoofd. Het is een schone zomer.