En al

En al

Mijn onderbewustzijn is een dramaqueen.

Op de dochterschool wordt sinds halverwege september het u vast welbekende luizenbriefje meegegeven. Er zijn een paar keer luizen vastgesteld en de school vraagt dan om extra te controleren en te behandelen indien nodig. Dus doe ik af en toe natkammen en check ik elke dag in bad of douche het kleuterhaar en mezelf. De STIBO-mensen bekijken de hoofden van de kleuters ook regelmatig, en voorlopig is alles cool: geen spoor van besmetting bij de dochter.
Ik ben daar ook niet zo paniekerig over, trouwens. Ik weet dat het kan gebeuren en dat het niks met hygiëne te maken heeft. Ik heb ze zelf als kind gehad terwijl ik een zeer propere mens ben. Er was pok een periode waarin ik actief was als leiding op een speelplein en op vrijdag standaard mijn haar behandelde met een luizenshampoo, omdat ik anders zeker besmet geraakte. Allez, om maar te zeggen: ik kan er wel tegen.

Maar dan vraag ik mij dus wel af hoe het komt dat ik deze nacht droomde dat mijn kind, mijn lief, onze kat en ikzelf ten prooi gevallen waren aan luizen. Luizen die gemakkelijk even groot waren als een pink en die overal zaten. Op het hoofd, maar ook op de vloer, in de zetel, in het bed. Gigantische luizen dus, die ik in mijn droom opstofzuigde.

Ik ben wakker geschrokken op het moment dat ik ontdekte dat het opgezogen ongedierte opnieuw uit de stofzuiger was gekropen en van het katteneten aan het schrokken was.

Really, onderbewustzijn? REALLY?

En al

Een beetje minder Gent.

We kenden elkaar, zoals mensen die als het donker wordt op dezelfde plaatsen rondhangen elkaar kennen. De Video. De Charlatan. De Kinky Star. Den Democrazy. Gent Jazz. Partly live, die heerlijke avonden met Bart Maris.

Muziek als rode draad. Ik ging en ga graag naar optredens, ik zit graag in een café waar er wat aandacht is voor wat door uw oren gejaagd wordt. En dus kwam ik René tegen. We waren geen maten maar knikten of zoenden elkaar gedag. We hadden alleen sporadisch een gesprek. Meestal kort, meestal over het optreden dat net was afgelopen. Of over de projecten waar hij mee bezig was. Dan stak hij mij al eens een flyer in mijn handen. “Volgende zaterdag, leutig groepke, ze. Kent ge dat niet? Allez jong. Kom maar af, ik moet daarna platen draaien.”

Als de muziek goed was, dan was hij daar. Als de muziek heel goed was, hadt ge veel kans dat hij zelf platen aan het draaien was.

René was een vast onderdeel van het meubilair in de café’s waar ik mijn nachten placht te slijten. Aan de toog, of achter de draaitafel.

En elke keer wanneer ik de laatste jaren — eerder sporadisch — nog uitging, dan kwam ik hem weer tegen. Zo was het altijd geweest, en een mens denkt daar niet bij na dat het niet altijd zo zal zijn.

Vrijdag ga ik uit. En ik zal hem niet tegenkomen. En Gent zal vanaf nu een klein beetje minder Gent zijn.

En al

Het vechten en het strijdgewoel.

Ik zal vast niet de enige zijn bij wie de herfst bij momenten nogal kan binnenkomen. Mokerslagen op de cymbalen van mijn ochtendhumeur zijn het, als ik ‘s morgens opsta en de donkere regen in de ogen staar.

Ik vecht steevast tegen mezelf, het eerste uur. Veldslag na veldslag, onverminderd en bij elk ontwaken even bitter. In de duistere dagen moet ik nog meer vechten dan anders, maar eigenlijk is het er altijd. En ook altijd al, als ik mijn ouders mag geloven.
Mijn lief heeft moeten wennen aan mijn verwilderde wanhoop ‘s ochtends. Hij moest daar ooit om lachen, maar dat heeft hij maar één keer geprobeerd. Mijn lief is een verstandige man.
Als wij op reis gaan met mensen die mij nog nooit ‘s morgens meemaakten, dan moeten die ook even aanpassen. Na een paar dagen weet iedereen het: die laten we beter met rust.

Het is niet dat ik vervelend ben. Ik ben gewoon nog niet zoveel. Behalve verlamd, verdwaasd, stil, half-slapend, en boos op de wereld die mij verplicht op te staan. Wanhopig en dramatisch ook, op sommige dagen. Dan kunnen er tranen vloeien, puur onversneden verdriet. Ik wentel in zelfmedelijden.

Koffie verzacht. Sterke koffie, grote koppen troost voor mijn verdrietjes. Kijken naar een lief die het ochtendgezin in goede banen leidt, ook dat is zalf. Hij smeert boterhammen, luistert naar haar droomverhalen. Verzamelt koek drank fruit en boekentas. Ondertussen drink ik koffie.
Ik weet dat ik een waardeloze vrouw en moeder ben, die eerste ogenblikken, maar ik ben wel dankbaar voor de man en het kind en hun begrip. Ik kan goed dankbaar zijn, in al mijn pathetiek.

Een warm kleuterlijfje dat op uw schoot komt gekropen. Dat helpt ook. Ik duw mijn neus in haar haar, en lees ondertussen de krant. Haar vrolijke ontbijtgekwetter evolueert in tien korte minuten van irritant (hou nu toch eens 10 seconden uw mond, kindvanwiehebtgedattoch?) naar langzaam draaglijk en uiteindelijk naar amusant.

Dan zoen ik hem, zoen ik haar. En spring ik de dag in, kop omhoog en met vastberaden stap. Als u mij dan tegenkomt, dan merkt u er niks meer van. Maar vergis u niet: elke ochtend opnieuw moet ik daarvoor al mijn dapperte verzamelen. Zoals hij daar schreef.

En al

To do: zelfhulpboek schrijven en daar veel geld mee verdienen. (Plan B: in zetel zitten en koffietje drinken.)

Gisteren ging het op het interwebs een keer over deze post van ons Lilith. Ze schrijft daar onder andere:

Jullie reacties na mijn nogal depri post van twee weken geleden kwamen aan, net als een paar andere zaken die me deden inzien dat ik mezelf de laatste maanden weer ernstig aan het voorbijlopen ben. Dat dat maar zichtbaar wordt als ik een lijst maak van wat ik allemaal van mezelf verwacht. Het is benauwelijk, vint. Zo benauwelijk dat ik zwaar met mijn hoofd zou schudden met een “kind toch, focus u eens op een paar dingen in plaats van op dertig” als ik een vriendin hetzelfde zou zien doen.

Maar lees het hele stukje vooral zelf. Ik schreef op facebook dat ik daar dit weekend eens over zou bloggen. Want ik ben sinds begin juni zes volledige kilo’s afgevallen. Zonder dieet. Hoera zegden de commentaren daaronder, geef ons uw tips! Maar nu ik dit aan het schrijven ben, besef ik dat ik niet eens tips heb. It just happened, als een gevolg van andere dingen.

Weetnog, in januari, dat ik het had over dat ik gestopt was met dingen eisen?

Ik ben gestopt met eisen. Zowel aan mezelf en aan het leven, als aan mijn kind en lief. Dat betekent niet dat ik mijn best niet meer doe. Eerder dat ik mezelf niet voor de kop sla als iets minder goed lukt. Ik heb mijn best gedaan, volgende keer beter. Het is niet zo heel erg dat we niet de beste zijn in alles, en dat is eerlijk gezegd een redelijk verlossende gedachte.

Dat lukt hier nog steeds meer dan behoorlijk. Het is echter, heb ik ondervonden, een zekere vorm van bewustzijn. Want het is niet dat ik zo’n staat van nirwana heb bereikt dat dat allemaal vanzelf gaat. Op zeer regelmatige momenten laat ik mij meeslepen in stressmomenten en voel ik dat ik opgedraaid ben omdat iets niet loopt zoals ik wil. De laatste weken waren bijvoorbeeld op het werk niet van de poes, en dat was bij momenten zeer overweldigend. Dat wringt soms, want ik weiger mijn innerlijke zen te laten verstoren. Mijn innerlijke zen en ik zijn goede vriendjes geworden, ondertussen. En dus moest ik manieren vinden om die vriendschap niet te verstoren. Wat voor mij werkt, en wat de laatste zes maanden een automatisme is geworden, is mezelf verplichten een paar seconden te stoppen en de vraag te stellen wie beter gaat worden van een bepaalde beslissing. Wat is de winst van dit wel of niet doen?

Als ik voel dat ik nerveus ben voor een gesprek, dan stop ik en vraag me af of dat iets gaat opleveren. (neen: ik ga het gesprek minder goed doen door zenuwen, en de gesprekspartner heeft er niks aan dat ik me druk maak). Als ik in de file sta en bijna te laat ben, en bijna door het lint ga, vraag ik mij af of dat iets gaat opleveren. (neen: de file gaat er niet sneller door, mezelf zot maken met “was ik maar vroeger vertrokken” is volkomen nutteloos, en als ik ambetant ben, dan ben ik straks ook nog eens ongeconcentreerd op mijn afspraak). Zoiets.

Ik doe dat ondertussen bijna automatisch. En op één of andere manier is dat ook binnengeslopen in mijn eetgewoontes.
Zo vraag ik mij af of 10 mellowcakes eten na elkaar me blij gaat maken. Soms is het antwoord ja, en dan ik eet ik ze. Maar meestal is het antwoord gewoon neen. Of een heel tijdelijke ja, omdat ik me achteraf misselijk en ambetant ga voelen. En dan eet ik in de plaats een nootje of een boterham.
Ik drink bijna alleen nog water en koffie (omdat ik zelden extra dingen ga halen uit frisdrank) en ik eet de laatste maanden ongelooflijk gezond. Ik snoep bijna niet meer. En eigenlijk komt het gewoon omdat ik er af en toe eens over nadenk.

Ik weet het. Qua magische tips om te vermageren is dit genen vetten. Maar aan de andere kant: ik vind u allemaal eigenlijk toch al niet te dik.

En al

Een stuk van mijn jeugd: weg.

Ergens een jaar of 13 geleden verhuisde ik naar de stad. Een beslissing die van het eerste moment zo natuurlijk aanvoelde dat ge gewoon weet dat het goed is. Ik kende Gent vooraf al als mijn broekzak. Ik had er op school gezeten, gestudeerd, bussen genomen en fuiven gehad.
In de jaren daarop zou het meer worden dan een broekzak. Het werd een broekzak, een binnenzak, rugzak en een geheim zakje in de voering van een vest.
Ik wist wie welke avond in welk café zat. Waar ge moest zijn, op welk uur van de nacht.
Ik wist op welke ruit ge om half zes ‘s ochtends moet tikken om croissants van de bakkersgast af te schooien. Recht uit de oven, aan het afkoelen voor de mama’s die ze om half acht met hun kleuter aan de hand zouden komen kopen. Dan thuiskomen, koffie zetten en de zon zien opkomen boven de Reep. Met verse koffiekoeken. De hemel.

Ik woonde alleen. Samenhokken was zelfs niet in mij opgekomen. Ik wist al lang dat ik dat heel graag wilde: helemaal alleen, zonder iemand anders, mijn leven regelen. Ik vond het heerlijk.

Het was een tijd van vrienden, maten, kameraden. Van de meest gekke avonturen, en de mooiste tradities, zoals alleen een bende toevallig bij elkaar gewaaide twintigers die kan laten onstaan.

Zo was er de Stendhal. Ik leerde de Stendhal kennen door F., die door zowat iedereen dingske genoemd werd, maar door mij F. want ik kende hem al langer dan de mensen die hem dingsken hadden gedoopt. Hij werkte als garçon en ik kwam hem vaak tegen, na het werken (hij) en het uitgaan (hij en ik allebei), onder de ochtend, op weg naar huis.
Ik woonde vlakbij het glazen straatje en hij passeerde daar altijd nog, voor hij naar zijn huis ging. Niet voor de meiskes, maar voor de Stendhal.
Ik vond het altijd een wat vreemd idee, echt op restaurant gaan als iedereen slaapt. Ik liet mij één keer verleiden, wegens honger en geen croissants gekocht, en ik was voorgoed verkocht.
Biefstuk friet met versgeklopte bearnaise, om vijf uur ‘s ochtends, tussen een hoop madammekes van de nacht en mensen die van hun werk kwamen: onovertroffen sfeer daar.
Ze zijn ondertussen al lang gestopt, maar ik kan me elk detail nog voor de geest halen. En hoe de patron het zag, vanachter zijn toog, dat de mayonaise bijna op was en hoe ge nooit moest vragen naar wat extra warme frietjes.

Zondag had ook een traditie. Opstaan, nauwelijks wakker zijn en dan met een weekendkrant naar Fevery, voor een ontbijt van sterke koffie en taarten met veel slagroom. Ik was de enige vrouw daar zonder mis-en-plis.
Iedereen liet mij gerust en ik mocht gesprekken afluisteren van gepensioneerden, in hun aandoenlijke mengeling van Frans en plat Gents. Een zondagvoormiddag moest niet veel meer zijn voor mij.

Ik kom er al jaren niet meer, want het is een eind hier uit de buurt. En tradities zijn nu eenmaal anders als je een kleuter hebt rondlopen. Maar ik ben al de hele avond helegans triestig van het bericht dat ze stoppen.

Jaja. Ik kom het wel te boven, het is waar. Maar ik zeg het u nu al: als Pascaline vanzeleven stopt, dan ga ik huilen. Hard.