En al

En al

Niets belangrijks.

Het rare met even niks schrijven op een blog is dat het dan lijkt alsof de eerstkomende post belangrijk wordt. En omdat ge ook niet elke dag kunt schrijven dat het eigenlijk een beetje lastig is momenteel, dan stelt ge het nog maar eens een dag uit. Morgen misschien beter.

Maar eigenlijk is dat een illusie, natuurlijk, van dat belangrijk zijn. Alsof iemand van jullie plots zou zeggen: jamaar zeg, weeral een post over vermoeidheid, verdriet, en ze is daar weer met haar ziek zijn. Allez, het kan wel zijn dat jullie dat zeggen, maar ik heb er het volste vertrouwen in dat jullie dan gewoon wegklikken, eens oogrollen en gewoon iets anders gaan lezen.

Niks belangrijks te melden, dus, vandaag. En toch schrijven, maar dat is omdat ik iets belangrijks te vragen heb.

Ik wil namelijk graag weten wie volgens jullie de leukste Disney-vrouw is, zodat ik dan mijn kostuum voor oudejaar kan bijeenzoeken/huren/knutselen. Een prinses? En welke dan? Of een heks? Maar dan wel een knappe, natuurlijk. Zeg het eens, internet!

(Niet Sneeuwwitje, want het huishouden doen bij zeven dwergen, dat past niet bij mijn persoonlijkheid.)

En al

Als ik mijn eigen hoofd kon sussen.

Als het nacht is, dan lijken de bergen soms hoog, de laatste week. Onbeklimbare steile wanden, glad van gepieker.

Toen ik de kleine vorige week voor het eerst moest vertellen wat doodgaan is, kwamen de vragen. Vragen zoals alleen een vierjarige die kan stellen. Wanneer ik dan zou gaan, en hoe dat zou zijn. En zij, wanneer zou dat gebeuren. Ik suste en stelde gerust, ik had het over oud zijn en over hoe lang dat nog zou duren. Ze lijkt getroost en gerustgesteld.

Als het nacht is, dan lijkt mijn gesus plots bijna liegen. Omdat ge niks weet, en glazen bollen niet bestaan. Ik staar met open ogen naar het plafond en mijn hoofd bedenkt slechtnieuwsscenario’s. Hoe vertel je. Wat dan. Hoe moeten de dingen dan verder.
Ik weet dat dat niet helpt, en toch krijg ik mijn kop niet afgezet. Als ik dan eindelijk, na uren, in slaap sukkel, dan is het in rusteloze dromen.

‘s Ochtends vertel ik mijn lief over de nacht en de doemscenario’s. Ik lach zelfs een beetje, want als de dag begonnen is, is mijn hoofd een pak realistischer. Het daghoofd vindt het nachthoofd maar een gekke vrouw met een kop vol absurde muizenissen.
Mijn lief wrijft dan over mijn rug, geeft mij een kop koffie en zegt “Bruggen die ge neemt als het zover is. Daar nu over nadenken levert absoluut niks op.”

Hij heeft gelijk, ik weet dat, dus ik knik. Tot het weer middernacht is, iedereen slaapt en ik naar het plafond staar.

En al

Van die avonden.

De evidentie waarmee sommige mensen na maanden uw huis kunnen binnenwandelen, en het is alsof ze er gisteren nog waren. Hoe ge te druk aan het babbelen zijt, en het daardoor wel een uur duurt voor bloemen eindelijk water vinden. Hoe de avond dan gevuld wordt met royale porties gelach, met verhalen waarvan ge weet dat ge ze niet allemaal verteld gaat krijgen. Want ge weet dat tijd altijd een schaars goed is.

Tussen de gesprekken door lopen meisjes. Eerst met al hun kleren aan, dan verkleed als prinses, dan dansend op begintunes van televisieprogramma’s of ongeduldig stuiterend een ijsje afsmekend.
Afscheid nemen is tegelijk nog snel wat dingen vertellen. Een laatste koffie, nog een verhaal.

Hoe ge achteraf denkt dat zo’n avonden te kort zijn. En dat het zonde is dat kinderen een bedtijd hebben, als er morgen school is.

Intens dankbaar kan ik daar voor zijn, voor zo’n avonden. En voor zo’n maten.

En al

In vrede (bis).

In de living van mijn meme staat een lamp die zachtjes zoemt. Niemand schijnt het echt te horen, maar ik kan niet goed tegen gezoem. Ze hebben ze altijd al gehad, die lamp, al van toen in het oude huis.

Het oude huis, waar wij na schooltijd pudding met speculoos of boterhammen met lichtbruin suiker aten is al een tijd niet meer het huis waar we met kerst en verjaardagen verzamelen.
En toch. De essentie bleef hetzelfde: dezelfde meubels, dezelfde lamp, alleen in een kleinere woonkamer. Dezelfde platen in de kast. Dezelfde koffiekoppen op de tafel. Gewoon en stevig op gewone dagen, teer porselein bij feest.

In die essentie de kern daarvan: zij.
Zij in haar relax, centraal tussen het grote geweld. Kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen om haar heen, allemaal gewillig instructies volgend. “Toe, pak nog een sandwichke. Anders blijf ik daar mee zitten!”

Er was van alles altijd over bij mijn meme. Eten. Liefde. Bezorgdheid. Altijd genoeg voor iedereen.

Vanochtend was er vooral verdriet en stilte genoeg voor iedereen. Het zachte gezoem van de lamp bleek plots de troost van het vertrouwde.

En al

Het blijft een soort van baby.

Hij keek op, daar in zijn hok, toen hij mijn stem hoorde. Hij keek me aan, en maakte zijn geluidje.

Zijn geluidje is iets tussen spinnen en miauwen en hij doet het altijd als hij op mijn schoot springt of op het voeteind van het bed. Of als ik hem binnenlaat, ‘s morgens vroeg.
Het is bijna praten, dat geluid, en ik versta na acht jaar feilloos wat hij bedoelt.

Deze keer was het: woooohoew, gij zijt hier en ik mag naar huis. Eindelijk, mens. Eindelijk. Ik ben zo blij.

Hij was niet de enige die blij was. De dochter had donderdag al een gigantische huilbui gehad toen ik vertelde dat Boogie bij de dokter moest blijven slapen omdat hij iets aan zijn tandjes had en daardoor heel hard kwijlde. Ik probeerde nog een verhaal over dat hij met andere katten mocht spelen, daar bij de dierenarts, en dat hij eerst pijn had en nu geen pijn meer zou hebben, maar zij kwam niet verder dan: “Hij is daar helemaal alleen zonder ons en hij heeft pijn en hij gaat ons missen. Ik mis hem.”. Eén nacht werden er twee, ze vroeg naar hem, ik suste en ontweek wat. Zei dat alles in orde was en hij bijna naar huis mocht.

Ik suste ook mezelf, want vrijdagavond op weg om hem op te pikken, had ik na een telefoontje van de dierenarts even een gigantische krop moeten wegslikken. Ze zei dat het erger was dan gedacht. Ze had zes tanden moeten trekken en hij bloedde nog een beetje en hij had veel pijn. En dat ze hem graag nog een nachtje wilde in de gaten houden.

“Is hij erg zielig?”
“Ja, eigenlijk. Ik denk dat hij morgen veel beter zal zijn, maar nu heb ik er toch wat compassie mee.”

Hij was veel beter, vandaag, gelukkig. En hij mocht mee naar huis. Hij schrokte als een leeuw zijn zachte voorgeschreven voeding binnen. Hij liet zich aaien door de dochter, en kroop bij ons in de zetel. En subiet mag hij mee naar het voeteind van het bed.

Want katten die net zes tanden zijn getrokken, die mogen niet buiten in de kou slapen.