En al

En al

[vakantiegeschrijf] Ja, dat gaat dus niet gebeuren hoor.

Hij riep: “ja, neemt gij hem dan, dan pak ik het net!”

Ik staarde hem aan, wankelend op mijn teenslippers, daar aan de oever van de vijver.

(Op vakantie draag ik altijd en overal teenslippers. Havaianas, because they are pretty. Veel mooier alleszins dan bergbotinnen, die bovendien absoluut niet bij mijn bainsoleils passen. De teenslippers zijn een ergernis van de man, die mij dan bijna mijn benen ziet breken op steile bergpaadjes. Of op de gladde oever van een vijver.)

Er zat bloed op zijn gezicht, bloed op zijn broek en zijn t-shirt, bloed op zijn armen. In zijn handen had hij een wild spartelende forel, en bij elke spartel deinsde het jarige meisje een meter verder achteruit.

vissenbloed

Ik rolde met mijn ogen en siste: “ja, dat gaat dus niet gebeuren hoor, ik heb net een propere rok aan. Leg hem maar daar ergens in het gras ofzo.”

(propere kleren op een camping zijn een schaars goed. Geen propere kleren meer betekent wassen in het sanitaire blok, in een machine die ge niet kent, met waspoeder dat anders ruikt dan thuis. Ik ben zuinig op mijn propere rokken, ja.)

De man rolde ook met zijn ogen, mompelde iets van “jeezus man” en legde de forel dan maar midden op het gazon, waarna hij ongeduldig het net binnenhaalde van de glibberige oever. Een minuut later liet hij de spartelende, bloedende vis in het water zakken.
De vis draaide zijn buik naar boven, de dochter keek vragend en ik fluisterde: “Zo lief. Hij slaapt.”

Het was allemaal een paar dagen eerder begonnen aan het meertje aan onze camping. Daar zaten gigantische forellen, en elke avond kwamen daar meneren vissen. U kent ze wel, ernstige meneren die uw vader zouden kunnen zijn, als ze geen lieslaarzen aanhadden want uw vader draagt geen lieslaarzen.
De kleine was gigantisch gefascineerd. We hadden dus eigenlijk kunnen voorspellen dat toen we haar vertelden dat ze op haar verjaardag mocht kiezen wat we zouden doen, dat het antwoord zelf vissen vangen zou zijn. “met een echte vislijn”.

Haar cadeautje werd een hengel van 10 euro uit een souvenirwinkeltje, een onding dat we met de beste wil van de wereld niet in elkaar gevezen kregen. Het soort hengel waarmee we hier overigens niet mochten vissen, zo vertelde een Nederlandse expert op de camping. En ook zonder vergunning mocht het niet.

Wij dus naar de viswinkel in een stadje op een halfuur rijden, voor vergunning en juiste hengel. Alwaar de vriendelijke viswinkelmeneer ons duidelijk maakte dat echt vissen niet zo simpel is en we beter voor de succeservaring konden gaan: de forellenkweekvijver.

Het systeem is eenvoudig: u parkeert de auto, u krijgt een hengel, u krijgt aas, u gaat naar de vijver tsjokvol hongerige kweekforel en haalt daar uw eten uit het water. De vis wordt gewogen, u betaalt en u eet ‘s avonds verse vis op de barbecue.

Tot zover de theorie. In praktijk klungelt u met meelwormen en haakjes, en ziet de slimme vissen uw wormen van de haak knabbelen. Dat deel was nog tof, achteraf bekeken.
Want dan hebt ge dus beet, en dan moet iemand die haak uit de muil van de vis halen. Wist ge dat forel tanden heeft? Ik wel nu.
En wist ge dat zo’n vis niet netjes stil blijft liggen? Ik wel nu.
De tweede bijtende vis bleek bovendien zichzelf pijn gedaan te hebben aan het haakje. Overal bloed, vooral op de toekomstige. Precies een horrorfilm, en het had ook hetzelfde effect als een horrorfilm op mij: ik slingerde tussen “iewiewiew” gillen en hysterisch lachen.

Het gebeurt overigens wel meer, dat zo’n forel bloedt van een haakje, zo schijnt, maar ik kan daar kort over zijn: prepared for this, I was not.

beet!

ohmygawd dat spartelt

Na twee vissen was het bijgevolg genoeg geweest. We zouden wel wat meer patatjes en tomaten eten, bij onze barbecue. Afrekenen en wegwegweg!

In de auto terug naar de camping echter stelde de dochter prompt dat we die vissen niet gingen opeten. Want arme arme vissen. Zo arm.

De campingburen waren blij met de aangeboden forel. Wij aten een pannenkoek als avondeten en speelden minigolf.

Minigolftalent

En zo kwam alles toch nog goed. Behalve voor de arme forel, natuurlijk.

En al

Prioriteiten.

Ze ligt tegen me aan in de zetel, een deken over haar heen en haar hoofd op mijn buik. Ik voel hoe ze rustig ademhaalt en af en toe nog dichter kruipt. Voor haar op de zetel liggen loombandjes waarmee ze wat prult, een bordje met koekjes voor het slapengaan. Ze kijkt tv, ondertussen, en ze wrijft af en toe over mijn been. De dochter kan goed multi-tasken.

Eigenlijk moet ze al in bed liggen, buiten wordt het donker en regent de aankondiging van de herfst. Eigenlijk moet ik eten maken voor morgen en ook opruimen. Maar zij zwijgt stil en ik zwijg stil. We rekken het moment.

Hoe vaak ik de laatste weken mijn ogen sloot en dacht “ik wou dat dit niet voorbijging”, ik ben gestopt met tellen. Terwijl iedereen om je heen slaapt lezen met een zaklamp. Nachten waarin je op geen enkel moment een gilet nodig hebt, en gaat waar de nacht je brengt. In ijskoud water springen als de zon je vel zo heet heeft gemaakt dat de keien van het strand niet eens zo warm meer lijken. In een serre zoeken naar rijpe tomaten tussen onstuimige planten en dan ruiken aan wat je plukt. Zes meisjes van vijf die rond de tafel struikelen over hun woorden omdat ze zoveel moeten vertellen over hun vakantie. Vrienden die zingen op een terras, en dansen voor een terrasverwarming.

Soms moet je een moment zo lang mogelijk laten duren. En stil zwijgen.

En al

[vakantiegeschrijf] Soundtrack.

Weet ge dat nog, vroeger met uw ouders op reis? De rit naar de zon was altijd lang, maar het viel ook best mee, want er was een dekbed en hoofdkussen op de achterbank (verkeersveiligheid en gordels waren toen nog geen topprioriteit), er waren stripverhalen en er waren mixed tapes. Cassettebandjes. De hele reis dezelfde drie cassettes, waarvan de nummers onlosmakelijk met een bepaalde reis verbonden blijven, zelfs nu, dertig jaar later. Ik kan geen Ann Christy horen of ik ben op weg naar Saint Tropez. Geen Me and Mrs. Jones of ik zit in de auto naar de Alpen. Geen Blue Blot of ik zit veel te lang op de achterbank, bestemming Oostblok.

Ook toen ik zonder mijn ouders begon te reizen, bleef dat, liedjes die met bestemmingen verbonden blijven. Daan is voor altijd mijn liefdesverdriet onder mijn arm nemen en wekenlang met een camionette en een surfer aan de Atlantique kamperen. En Garbage blijft voor altijd verbonden met Hongarije.

2014 dan. Op reis met man en kind.
Wij zijn in dit, nu toch al goed gestarte digitale millennium, nog steeds heel ouderwetse mensen, dus wij luisteren cd’s in de auto. Al dat nieuwerwetse gedoe met mp3’s, we doen daar niet aan mee. Het zou ook kunnen dat we te lui zijn om onze samengevoegde collectie van zo’n 500 cd’s om te zetten naar mp3. Ik laat dat in het midden.

Dat betekent dat we ook op deze reis een map met een vijftigtal cd’s meehadden, waarvan sommige heel vaak gedraaid werden. Courtesy of the hippest kid in town, vooral.
Onze kleine, die een lievelingsnummer van Jack White heeft, Revolver van de Beatles helemaal meezingt en vraagt “Leg nog eens Vampire Weekend op”.
Ze vindt dat Blur toch wat op de Beatles lijkt, en ze doet haat dutjes bij voorkeur op Stéphane Grappelli en Miles Davis.

Ze zegt ook, als het lief gitaar speelt: hè, dat lijkt op iets van de Foo Fighters. En dan is dat waar en ik ontplof zowat van trots.

Aniehoew. We luisteren dus volledige cd’s, maar sommige nummers worden aangevraagd vanop de achterbank, met een behoorlijke hardnekkigheid. Deze reis heeft dan ook een duidelijke soundtrack gehad. Haar soundtrack voornamelijk, maar ook een beetje de onze. Dit is hem.

Flavour of the week: Jack White.

De ontdekking van een instant liefde: Vampire Weekend.

De klassieker.

De “en nu het lievelingsliedje van mama opleggen!” en dan “oh what you do do me” zingen. Hartjes.

En tot slot: het kitsch-feestje.

Ge zijt jaloers hè, gij die van uw kleuter naar K3 en winokio moet luisteren?

En al

Zo. Dat was interessant.

Classic us. Terugkomen van reis, echt op het allerlaatste mogelijke moment en dan alles volplannen tot aan de eerste werkdag. Twee dagen puin ruimen, wassen, strijken, ondertussen boodschappen doen en vergaderen met buren en dingen regelen want vervolgens een heel weekend feestjes organiseren. Er was een familiegedoe voor de vijfjarige en de veertigjarige met taart en koffie. Dan opruimen en ‘s avonds een vriendjesgedoe voor de veertigjarige met wijn en muziek en strooptochten tegen de nachtelijke honger in frigo en voorraad tomaten. Er werd een kiem gelegd voor een nieuw feestjesconcept, iets met een groot scherm en de jaren 90. Naar wat ondertussen al een jaarlijkse traditie kan genoemd worden hadden we ook dit keer logees in alle beschikbare bedden. Ergens rond vier uur ben ik in mijn eigen bed gerold, om 10h was ik alweer puin aan het ruimen, en pannenkoeken aan het bakken voor het kinderfeest en de speelstraat in de namiddag.

Hekkens! #speelstraat

Het leken honderd kinderen, maar het waren er eigenlijk veel minder. Ergens tussen vijf en twintig naar schatting. Er werd op straat gespeeld en tijdens regenbuien in huis, de kleuters legden een spoor van cake zodat we zeker zouden weten waar ze allemaal geweest waren, en ondertussen dronken de ouders koffie onder de partytent. Om af te sluiten ging ik naar het voetbal, waar ik me schor tierde en voor het eerst sinds lang een spannende, leutige match zag.

Topweekend, dat wel, maar rond tien uur was ik versleten. Om maar te zeggen: dat vakantieverhalengedoe komt er heus aan, maar wij moesten een beetje thuiskomen, de laatste dagen.

En al

In de zon.

Net een week geleden liep ik door de stad en daar zat ze, in de zon. Koffiedrinkend op een venstertablet, pratend met een vriendin. Ze lachte. Ze zag er vrolijk uit. Ze was iets zwaarder dan de laatste keer dat ik haar zag, en iets minder opgemaakt. Het stond haar allebei goed. Ik keek vluchtig, want ik wilde niet storen. De opluchting kwam naar buiten met een kneepje in mijn dochters hand. Die zei: auw zeg.

Twee jaar geleden dronk ik koffie met haar, ergens anders in de stad. De zon scheen niet, toen, maar dat is normaal want het was een zondag midden in de winter. Ze lachte niet, ze praatte twee uur lang.
In een opwelling had ik haar even daarvoor mijn gsm-nummer gegeven, iets wat ik bij studenten zelden doe. Maar het ging niet goed, dat zag haast iedereen, maar niemand durfde veel te vragen. Ik had instinctief het idee dat ik een teken moest geven. Dat ik het echt wel gezien had. Soms is het genoeg te weten dat iemand u ziet.

Een paar weken na dat papiertje kreeg ik een sms en daarna dus koffie. En verhalen waar ik wanhopig van werd, problemen die geen enkele twintigjarige zou mogen hebben. Ik praatte wat, zocht mee naar antwoorden, troostte wat, probeerde wat onbeholpen advies. Het heeft vast niet geholpen. Of misschien een beetje, ooit ergens. Geen illusies echter: in eenzame poelen van problemen zijn leerkrachten zelden de ultieme reddingsboei

Maar gelukkig dat ik werd van haar daar zo te zien. Lachend op een venstertablet. Ik hoop dat ze een schone zomer heeft.