Toen wij pas een tuin hadden, heb ik het stadskind echt moeten leren wat dat was, buitenspelen. Of wat dat kan zijn. Want op een speeltuin rondhangen, of in de modder zitten prutsen: dat deed ze altijd al graag. Maar soms heeft ze daar dus geen zin in.
Van zodra de buitentemperatuur hier boven de 17 graden gaat, gooi ik de terrasdeuren open en verplaatst mijn leven zich naar buiten. Op mijn blote voeten. En over mijn dood lijk dat een kind van mij een binnenzitterke zou worden.
Vorig jaar moest ik keihard zagen.
“Ga buiten spelen, jong!”
“Jamaar, ik wil met plasticine spelen.”
“Neem uw plasticine en zet u buiten.”
“Het is mooi weer. Ga naar buiten.”
“Ik ben met de lego bezig.”
“Ik zal uw lego op het terras zetten, kom.”
Dit voorjaar blijkt mijn gezeur eindelijk vruchten af te werpen, want vanmiddag was er dit het gesprek.
“Kom, Sien 90210, we gaan naar buiten.”
“Jamaar, we tekenen toch?”
“We kunnen buiten ook tekenen, kom.”
Ze heeft gelijk, natuurlijk. My sweet brainwash-baby.