Ze fluit bewonderend en ze aait zacht de klosjes.
“Zo veel verschillende kleurtjes groen. Waarom is dat?”
Ik zeg dat ik dat niet weet maar dat ik denk dat meme misschien vaak groene jurken naaide. Ze kijkt me niet-begrijpend aan. Ik leg uit dat de doos met klosjes garen niet van mij is, maar van meme, haar overgrootmoeder. Die is ondertussen al meer dan twee jaar niet meer hier, maar dochter praat nog vaak over haar. Ze weet ook wat hier in huis uit haar huis komt: de kom met de mooie bloemen voor de salade, de koffietassen, die ene vaas, de soepkommekes. De taartenscheppers.
Van de doos met naaispullen wist ze het niet, zo blijkt. Ik leg uit dat toen we na de begrafenis het huis leeghaalden, dat iedereen al een doos vol naalden en garen en ritsen en knopen bleek te hebben. Iedereen behalve uw moeder, mijn kindje, die heeft zichzelf tot haar 36ste beholpen met een reisnaaikitje en een nietjesmachine.
Dat ik dus al het naaigrief had meegenomen. Omdat je naaispullen van iemand die naaister-van-beroep was niet kan weggooien.
Ze luistert aandachtig naar mijn verhaal. Rommelt wat in de blikken doos en glimlacht dan breed.
“Meme naaide ook vaak roze jurken, denk ik.”
***
Dit stukje hierboven schreef ik maanden geleden in een boekje, maar door het leven en de drukte geraakte het nooit hier. Tot ik het vanavond opzocht en overtikte.
Ik dacht weer aan het stukje omdat ik eerder deze week eindelijk ook deze schoonheid bovenhaalde. Een erfenis uit dezelfde naaikamer waar ooit mijn communiekleedje werd genaaid. Ik spendeerde een avond onder een warm dekentje van melancholie terwijl ik ze aan de praat probeerde te krijgen. Ik stikte wat proeflapjes om te kijken wat ze aankon — zoals voorspeld: zeer veel. Daarna begon ik aan een jurkje voor de pop van de dochter.
Ik bleek naaigaren te hebben in precies de juiste kleur roze en kon niet stoppen met glimlachen.