“Oe-oe-oe, mag ik ook onder de auto, meneer?”
Ze gaf hem haar allercharmantste glimlach, hij scheen met de lamp gewillig op de onderkant van de auto, telkens naar de plek die ze wilde bekijken.
“Wat is dat?”
“En dat?”
Soms is de dochter, zoals elke zesjarige waarschijnlijk, het meisje van honderdduizend vragen. In de auto op weg naar het keuringsstation had ze er ongeveer 90.000 daarvan aan mij gesteld. Wat is dat een autokeuring? En waarom is dat? En hoe vaak moet je dan gaan? En waarom heb jij zo’n rode kaart? (een akkefietje met twee verschillende achterbanden. Stop met lachen. Ik weet ondertussen dat ik de enige persoon ter wereld ben die niet wist dat dat niet mocht.) Als er iets kapot is, maken zij dat dan? Hoe, maar ze zeggen dat je auto niet ok is en dan mag je toch rondrijden? Is dat niet gevaarlijk? Moet je daarvoor betalen? Wat is die roze kaart? Waarom staan er hier zo letters en cijfers?
Enzovoort. Enzoverder.
Ik had haar verwittigd “soms is het lang wachten en saai”, maar we waren meteen aan de beurt. En zij vond dat geen vervelend klusje, maar de coolste uitstap van de dag. Een auto die omhoog gaat, ge moogt daar onder kruipen en met een zaklamp kijken hoe het eruit ziet. EAT YOUR HEART OUT PLOPSALAND.
Terwijl ze daarna zorgvuldig alles spelde dat op mijn (groen!) keuringsbewijs te lezen stond, bedacht ik hoe heerlijk het moet zijn, om aan een extra autokeuring nog het avontuur te zien en niet enkel het enerverende tijdsverlies.
Misschien moet ik maar weer eens op zoek naar mijn innerlijke zesjarige. Ik zal het eens inplannen in mijn agenda.