“Oh, wat een fijn klein klasje” zei ik, rondkijkend naar de acht spelende kleuters in de hoekjes.
“Mjah. Normaal zijn het er 26.” antwoordde ze.
Griep was de rode draad in deze stageweek, en ik heb het in jaren zo hevig niet geweten als dit seizoen.
Ik kwam in klassen waar het ergste net voorbij was (“Elke dag komen er een paar terug nu”), in klassen waar de halve groep hoestte als een mijnwerker na 25 jaar in het stof onder de grond, en in klassen waar iedereen zich schrap zette voor een nieuwe aanval.
De Echte Griep, ik heb die zelf één keer gehad, jaren geleden. Twee weken echt ziek geweest — genre niet uit bed kunnen — en de zes weken daarna op 50% geleefd: moe, herstellend, bij het minste weer helemaal paraplu. Sindsdien laat ik me vaccineren, hoewel ik niet tot de risicogroepen behoor.
Mensen fronsen vaak als ze dat horen.
“Waarom zou je dat doen?” vragen ze. “Het griepvaccin beschermt toch geen 100%?” of “Ik las dat ze het virus niet juist hebben gegokt!”.
En mijn favoriet “Goh, dat kan geen kwaad hoor, als uw lichaam eens een griep moet doorstaan, dat is goed voor uw weerstand. Zo een gezonde jonge vrouw gelijk gij.”
Ik discussieer daar niet meer over, ondertussen. Ik leg al lang niet meer elke keer uit dat in 16 verschillende lagereschool- en kleuterklasjes komen op een week tijd mijn risico op besmetting wel een klein beetje verhoogt in vergelijking met een doorsnee bureaujob. Ik vertel niet over kindjes die niezen in mijn gezicht en hun handjes afvegen aan mijn trui.
Ik geef zelfs mijn argument niet over dat als ik uitval, dat mijn collega’s dan mijn stagebezoeken moeten opvangen.
En ik zeg niks meer over hoe ziek ik ben geweest, die keer met De Echte Griep. Ik haal mijn schouders op, en zwijg.
Maar toen ik daar dus zat, op dat kleine stoeltje, in die klas met die 8 kindjes van de 26, toen was ik stiekem best blij met mijn kunstmatig geïnjecteerde anti-stoffen.
Ik zou dat iedereen aanraden, geen griep krijgen.