R. zegt dat Sinterklaas niet bestaat. En dat ik kinderachtig ben dat ik nog in Sinterklaas geloof.
R. is haar vriendin. Even oud als de dochter, maar trekt veel op met de oudere meisjes uit de klas. Die oudere meisjes, van wie ik al hoorde waaien dat ze niet meer zouden geloven. Die vertellen dat natuurlijk tegen de kleintjes en dan zit ge opeens in de auto en haalt ge de mentale restanten van uw cursus ontwikkelingspychologie boven.
– Oh? Is dat zo? Wat denk jij zelf?
– Ik denk van wel. Dat hij wel bestaat.
Ik zie hoe ze nadenkt, achter in de auto. De man trekt een bezorgd gezicht, maar ik glimlach geruststellend en zeg: ze is zes, ze is daar nog niet klaar voor.
– Maar mama? M. zegt het ook hoor. Die zegt dat de mama en de papa alles kopen en klaarzetten.
– En wat denk jij? Zouden wij dat klaarzetten?
– Ik denk dat dat niet kan. Want Sint komt ook bij meme en pepe voor mij en dan ben jij daar niet om alles klaar te zetten. Toch?
Iedereen gerustgesteld. Maar mijn hart bloedt een beetje. Ik weet dat het dit jaar nog niet zal gebeuren. En volgend jaar waarschijnlijk ook nog niet.
Maar dat de magie van brieven schrijven, schoenen zetten en “er zijn dit jaar geen stoute kinderen” al bijna aan een laatste editie toe is: ik negeer dat precies liever nog een beetje. Net zoals zij liever negeert dat die Sint in de winkel helemaal niet lijkt op die op tv.