Deze nacht zat ik, zoals iedereen die nog wakker was na elf uur denk ik, in de zetel te volgen wat er er gebeurde, op internet en op tv. Ik voelde met de minuut mijn keel harder dichtgeknepen worden en was de rest van de nacht misselijk. Dat ik het zo moeilijk een plaats kan geven, is denk ik omdat ik weet hoe Jesse vlak voordien zijn kam uit zijn achterzak heeft gehaald om zijn haar goed te leggen.
Ik las het vaak vandaag, weet, voel en knik: er zijn ook aanslagen geweest in Beirut, een paar dagen geleden. Er is Baghdad en er zijn de ontelbare slachtoffers van die vuile oorlog. Natuurlijk ben ik ook daarvoor kwaad en verontwaardigd en natuurlijk is een leven van iemand in Parijs niet meer verdriet en persaandacht waard dan dat van iemand in Syrië. Het zou nogal absurd zijn iets anders te beweren.
Het wordt gezegd en gedeeld en geretweet en ik wil niet nadenken over dat waarschijnlijk onbedoelde vleugje oordeel dat er misschien aan vasthangt en waarvan ik niet weet wat ik ermee moet. Ik zou willen zeggen dat elk van die gebeurtenissen een even grote impact op mij heeft, maar dat blijkt niet waar.
Want het is niet alle dagen zo, dat ik hier zit tussen de scherven van mijn hart en niet weet wat ik daarmee moet. Dat de herkenbaarheid mij zo bang maakt dat ik mezelf constant streng moet toespreken om niet te wenen. Dat ik bijna niet meer kan ademen als ik denk aan hoe wij daar gelukkig liepen te zijn, met het kind tussen ons in, eerder dit jaar.
Dat mijn maag constant ineen krimpt omdat ik in precies zo’n stadion naar precies zo’n wedstrijden en in precies zo’n zalen naar precies zo’n optredens ga en dat dat van het liefste is wat ik doe.
Terrorisme draait om angst. Ik ben al een hele dag bezig met proberen om niet meer zo extreem bang te zijn.