En al

Tellen.

Het was ergens rond zeven uur ‘s avonds, en hoewel de zon u overdag zou kunnen misleiden, is het wel degelijk herfst, zo blijkt op dat tijdstip. Het was donker en wat killig buiten op de autostrade. En er was zetelverwarming in mijn rug, ik geef het toe.

“Misschien wandelen ze gewoon?” zei hij stil. Ik hoorde in zijn stem dat hij het zelf niet geloofde.
“Neen, lief, ik ben bang van niet” fluisterde ik, terwijl ik de haartjes op mijn armen probeerde plat te krijgen en slikte in de hoop dat de tranen niet voorbij mijn keel zouden komen.
Ik staarde in de achteruitkijkspiegel naar het groepje mensen dat stapte op de pechstrook naar Calais. Tassen en rugzakken en warme sjaals. Ze werden kleiner terwijl ik voor ons een volgende groep zag verschijnen.

De volgende dagen bleef ik maar mijn zegeningen tellen.

In het zand zitten terwijl de twee liefdes van mijn leven, hij en zij, elkaar achternazitten op een eindeloos strand in de nazomerzon.
Wandelen in stille duinen. Uitkijken over de zee en beseffen dat ge midden in de geschiedenis van een werelddeel staat.
Een houtvuur en een knus vakantiehuis. Verdrinken in een perfect boek.
Kijken naar hen, op de bank in dat vakantiehuis. Hij gitaar spelend, zij tegen hem aanleunend en in een boekje bladerend.
Een dikke trui aantrekken en naar het dorp stappen. Terugkeren met een zak vol geurige croissants en weten dat er koffie zal zijn.
Middagdutjes doen in een groot bed terwijl de zesjarige naast je een dvd kijkt en ondertussen af en toe je haar streelt.

Ik bleef maar tellen.

Genoeg hebben van drukte en werk, je dierbaren in een auto laden en wegvluchten, naar rust en zee en croissants.
Wegvluchten en weten dat ge straks gewoon terug kunt keren.