Tien jaar geleden hadden mensen nog andere namen op het internet. Lilith, Sunnymoon, Ishku, Brutin (neen, dat laatste was bij nader inzien gewoon zijn familienaam. Bygones.).
Zij had er ook zo één en iedereen kende haar. Ik lag deze nacht te denken of de anderen haar ook zo nog altijd zo noemen in hun hoofd. Ook al is ze al jaren gewoon Evelien.
Of zij ook luid hadden gevloekt gisteren, nog luider dan een paar maand geleden toen ze schreef over de kanker en de 25% en hoe ze daarbij zou horen, bij die 25%. Want dat die andere optie geen optie was.
Of zij ook wel 10 keer hadden moeten slikken gisteren toen iemand vroeg wat er scheelde. Tien keer voor ze konden zeggen “D. is dood.”
In maart 2007 stuurde ik Evelien een gedicht, omdat ze verdriet had. Ik had het een paar maand eerder van een andere blogger gekregen, in een situatie die vergelijkbaar was.
Vandaag krijgt ze het nog eens.
Dag, Prinses D.
Slaap zacht, Evelien.
Sotto voce
Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo’n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Nog is het mooi, ‘t geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd zo arm te zijn.
(M. Vasalis)