Year: 2014

projecten

De zomer van 2014.

Omdat ik op 1 augustus op een berg in Frankrijk zat met een kop koffie in mijn handen en een zonnebril op mijn neus, deed ik een maand geen overzicht. U vergeeft mij dat vast wel, want iedereen heeft al eens congé nodig. Maar bij deze.

De zomer van 2014…

– … begon met een spurtje in het trouwvoorbereidingsgebeuren. Op een week tijd was zowat alles geregeld: ik verzamelde adressen, we kozen een cateraar, Martha maakte een prachtuitnodiging, Kevin een website geheel in stijl, we lieten de kaarten drukken en maakten alles postklaar. Bovendien koos ik een kleed voor mezelf en kind, regelde kappersafspraken en de coolste fotografen ter wereld.
– … is de laatste zomer geweest waarin ik niet getrouwd was. Hoe bijzonder is dat feitelijk niet?
– … was kinders. Van mijzelf, van buren, van vrienden. Nieuwe kinders, groter wordende kinders, verjarende kinders. Kinderen overal. Vakantie placht dat al eens te hebben.

Loompauze #kindjesruil

– … bracht een pracht van een huwelijk, van mensen die ons zeer dierbaar zijn. Een sprookjesachtige avond en een fabuleuze nacht, met zowat al mijn beste vriendjes. Ik moet nog grijnzen als ik eraan terugdenk, en we waren niet eens verkleed deze keer.
– … ging opnieuw bijzonder vaak richting zee, voor mooie dagen, heerlijk koud zout water en wandeldagen met mijn voeten in het zand.

Such a hipster.

– … was een heerlijk mooie reis, een drie weken durend bewijs dat dat marcheert, wij drie. Zelfs als er geen warm water is.
– … was daarnaast ook voetbal, uitzonderlijke Gentse Feesten en een heleboel andere festiviteiten.
– … bleek niet altijd even rustig voor mijn hoofd. Maar ik vond dat precies niet erg.
– … bewees op meerdere tijdstippen dat wij de beste buren van de wereld hebben, met hun aperitiefkes, geïmproviseerde parknamiddagen, kinderruil en speelstraten. Ik ga hier nooit meer weg.
– … bracht me een dochter van vijf en een man van veertig.
– … bleek te kort. Ik heb nu al heimwee.

projecten

Aan de andere kant.

Back to school in september!

Morgen is het één september, en dan gaan we terug naar school. De dochter, natuurlijk, maar dit jaar ook: uw dienaar zelve. Ik hoor u denken dat zulks nogal evident is als leerkracht, dat ge terug gaat naar school, maar dit jaar is anders. Ik word een leerling. En dat is geleden van die halfslachtige poging ergens rond 2003 om mijn Frans wat op te frissen. Die keer dat ik dacht: “ik kan geen Frans” en me inschreef bij de beginners. Ik bleek toch geen beginner, en na de 4e week vervoegingen van werkwoorden op -er, verveelde ik mee steendood en ging op café in plaats van naar de les. Einde.

Maar deze keer roep ik al jaren tegen iedereen dat ik een opleiding wil volgen, maar daar geen tijd voor heb.
Vorig jaar was echter zo impactrijk op werkgebied dat ik mijn hoofd met moeite boven water kon houden bij momenten. Toen werd ik ziek in de winter, en dat was precies het laatste roodgloeiend alarmsignaal dat ik nodig had. Een alarmsignaal dat bovendien maanden aansleepte en dus nogal moeilijk te negeren was.

Er werden mogelijkheden bekeken om minder te werken, ik polste bij ouders en lief voor het kindopvang-gedoe en kijk: ergens in juni geraakte ik na 3,5 uur wachten samen met een massa andere mensen die graag eens iets willen bijleren, ingeschreven.

Woensdag start ik. Ik ben al wat zenuwachtig en probeer me te herinneren hoe dat ook al weer was: in een klas zitten zonder de leerkracht te beoordelen. Hopelijk weet ik het tegen woensdag, want anders gaat dat wat onaangenaam worden voor de meneer die de lessen geeft, natuurlijk.

Enfin. Woensdag. Aan de slag met scharen en stof en een echte naaimachine en patronen tekenen. U kunt dus vanaf later deze week hier terecht voor een reeks over “hoe i. zichzelf pijn deed bij het leren meubels stofferen”. Dat wordt spannend.

En al

[vakantiegeschrijf] Ja, dat gaat dus niet gebeuren hoor.

Hij riep: “ja, neemt gij hem dan, dan pak ik het net!”

Ik staarde hem aan, wankelend op mijn teenslippers, daar aan de oever van de vijver.

(Op vakantie draag ik altijd en overal teenslippers. Havaianas, because they are pretty. Veel mooier alleszins dan bergbotinnen, die bovendien absoluut niet bij mijn bainsoleils passen. De teenslippers zijn een ergernis van de man, die mij dan bijna mijn benen ziet breken op steile bergpaadjes. Of op de gladde oever van een vijver.)

Er zat bloed op zijn gezicht, bloed op zijn broek en zijn t-shirt, bloed op zijn armen. In zijn handen had hij een wild spartelende forel, en bij elke spartel deinsde het jarige meisje een meter verder achteruit.

vissenbloed

Ik rolde met mijn ogen en siste: “ja, dat gaat dus niet gebeuren hoor, ik heb net een propere rok aan. Leg hem maar daar ergens in het gras ofzo.”

(propere kleren op een camping zijn een schaars goed. Geen propere kleren meer betekent wassen in het sanitaire blok, in een machine die ge niet kent, met waspoeder dat anders ruikt dan thuis. Ik ben zuinig op mijn propere rokken, ja.)

De man rolde ook met zijn ogen, mompelde iets van “jeezus man” en legde de forel dan maar midden op het gazon, waarna hij ongeduldig het net binnenhaalde van de glibberige oever. Een minuut later liet hij de spartelende, bloedende vis in het water zakken.
De vis draaide zijn buik naar boven, de dochter keek vragend en ik fluisterde: “Zo lief. Hij slaapt.”

Het was allemaal een paar dagen eerder begonnen aan het meertje aan onze camping. Daar zaten gigantische forellen, en elke avond kwamen daar meneren vissen. U kent ze wel, ernstige meneren die uw vader zouden kunnen zijn, als ze geen lieslaarzen aanhadden want uw vader draagt geen lieslaarzen.
De kleine was gigantisch gefascineerd. We hadden dus eigenlijk kunnen voorspellen dat toen we haar vertelden dat ze op haar verjaardag mocht kiezen wat we zouden doen, dat het antwoord zelf vissen vangen zou zijn. “met een echte vislijn”.

Haar cadeautje werd een hengel van 10 euro uit een souvenirwinkeltje, een onding dat we met de beste wil van de wereld niet in elkaar gevezen kregen. Het soort hengel waarmee we hier overigens niet mochten vissen, zo vertelde een Nederlandse expert op de camping. En ook zonder vergunning mocht het niet.

Wij dus naar de viswinkel in een stadje op een halfuur rijden, voor vergunning en juiste hengel. Alwaar de vriendelijke viswinkelmeneer ons duidelijk maakte dat echt vissen niet zo simpel is en we beter voor de succeservaring konden gaan: de forellenkweekvijver.

Het systeem is eenvoudig: u parkeert de auto, u krijgt een hengel, u krijgt aas, u gaat naar de vijver tsjokvol hongerige kweekforel en haalt daar uw eten uit het water. De vis wordt gewogen, u betaalt en u eet ‘s avonds verse vis op de barbecue.

Tot zover de theorie. In praktijk klungelt u met meelwormen en haakjes, en ziet de slimme vissen uw wormen van de haak knabbelen. Dat deel was nog tof, achteraf bekeken.
Want dan hebt ge dus beet, en dan moet iemand die haak uit de muil van de vis halen. Wist ge dat forel tanden heeft? Ik wel nu.
En wist ge dat zo’n vis niet netjes stil blijft liggen? Ik wel nu.
De tweede bijtende vis bleek bovendien zichzelf pijn gedaan te hebben aan het haakje. Overal bloed, vooral op de toekomstige. Precies een horrorfilm, en het had ook hetzelfde effect als een horrorfilm op mij: ik slingerde tussen “iewiewiew” gillen en hysterisch lachen.

Het gebeurt overigens wel meer, dat zo’n forel bloedt van een haakje, zo schijnt, maar ik kan daar kort over zijn: prepared for this, I was not.

beet!

ohmygawd dat spartelt

Na twee vissen was het bijgevolg genoeg geweest. We zouden wel wat meer patatjes en tomaten eten, bij onze barbecue. Afrekenen en wegwegweg!

In de auto terug naar de camping echter stelde de dochter prompt dat we die vissen niet gingen opeten. Want arme arme vissen. Zo arm.

De campingburen waren blij met de aangeboden forel. Wij aten een pannenkoek als avondeten en speelden minigolf.

Minigolftalent

En zo kwam alles toch nog goed. Behalve voor de arme forel, natuurlijk.

En al

Prioriteiten.

Ze ligt tegen me aan in de zetel, een deken over haar heen en haar hoofd op mijn buik. Ik voel hoe ze rustig ademhaalt en af en toe nog dichter kruipt. Voor haar op de zetel liggen loombandjes waarmee ze wat prult, een bordje met koekjes voor het slapengaan. Ze kijkt tv, ondertussen, en ze wrijft af en toe over mijn been. De dochter kan goed multi-tasken.

Eigenlijk moet ze al in bed liggen, buiten wordt het donker en regent de aankondiging van de herfst. Eigenlijk moet ik eten maken voor morgen en ook opruimen. Maar zij zwijgt stil en ik zwijg stil. We rekken het moment.

Hoe vaak ik de laatste weken mijn ogen sloot en dacht “ik wou dat dit niet voorbijging”, ik ben gestopt met tellen. Terwijl iedereen om je heen slaapt lezen met een zaklamp. Nachten waarin je op geen enkel moment een gilet nodig hebt, en gaat waar de nacht je brengt. In ijskoud water springen als de zon je vel zo heet heeft gemaakt dat de keien van het strand niet eens zo warm meer lijken. In een serre zoeken naar rijpe tomaten tussen onstuimige planten en dan ruiken aan wat je plukt. Zes meisjes van vijf die rond de tafel struikelen over hun woorden omdat ze zoveel moeten vertellen over hun vakantie. Vrienden die zingen op een terras, en dansen voor een terrasverwarming.

Soms moet je een moment zo lang mogelijk laten duren. En stil zwijgen.

En al

[vakantiegeschrijf] Soundtrack.

Weet ge dat nog, vroeger met uw ouders op reis? De rit naar de zon was altijd lang, maar het viel ook best mee, want er was een dekbed en hoofdkussen op de achterbank (verkeersveiligheid en gordels waren toen nog geen topprioriteit), er waren stripverhalen en er waren mixed tapes. Cassettebandjes. De hele reis dezelfde drie cassettes, waarvan de nummers onlosmakelijk met een bepaalde reis verbonden blijven, zelfs nu, dertig jaar later. Ik kan geen Ann Christy horen of ik ben op weg naar Saint Tropez. Geen Me and Mrs. Jones of ik zit in de auto naar de Alpen. Geen Blue Blot of ik zit veel te lang op de achterbank, bestemming Oostblok.

Ook toen ik zonder mijn ouders begon te reizen, bleef dat, liedjes die met bestemmingen verbonden blijven. Daan is voor altijd mijn liefdesverdriet onder mijn arm nemen en wekenlang met een camionette en een surfer aan de Atlantique kamperen. En Garbage blijft voor altijd verbonden met Hongarije.

2014 dan. Op reis met man en kind.
Wij zijn in dit, nu toch al goed gestarte digitale millennium, nog steeds heel ouderwetse mensen, dus wij luisteren cd’s in de auto. Al dat nieuwerwetse gedoe met mp3’s, we doen daar niet aan mee. Het zou ook kunnen dat we te lui zijn om onze samengevoegde collectie van zo’n 500 cd’s om te zetten naar mp3. Ik laat dat in het midden.

Dat betekent dat we ook op deze reis een map met een vijftigtal cd’s meehadden, waarvan sommige heel vaak gedraaid werden. Courtesy of the hippest kid in town, vooral.
Onze kleine, die een lievelingsnummer van Jack White heeft, Revolver van de Beatles helemaal meezingt en vraagt “Leg nog eens Vampire Weekend op”.
Ze vindt dat Blur toch wat op de Beatles lijkt, en ze doet haat dutjes bij voorkeur op Stéphane Grappelli en Miles Davis.

Ze zegt ook, als het lief gitaar speelt: hè, dat lijkt op iets van de Foo Fighters. En dan is dat waar en ik ontplof zowat van trots.

Aniehoew. We luisteren dus volledige cd’s, maar sommige nummers worden aangevraagd vanop de achterbank, met een behoorlijke hardnekkigheid. Deze reis heeft dan ook een duidelijke soundtrack gehad. Haar soundtrack voornamelijk, maar ook een beetje de onze. Dit is hem.

Flavour of the week: Jack White.

De ontdekking van een instant liefde: Vampire Weekend.

De klassieker.

De “en nu het lievelingsliedje van mama opleggen!” en dan “oh what you do do me” zingen. Hartjes.

En tot slot: het kitsch-feestje.

Ge zijt jaloers hè, gij die van uw kleuter naar K3 en winokio moet luisteren?