Allemaal goed en wel, die projectontwikkelaar die de meubelfabriek afsluit. Het is zijn eigendom, dus de wet zegt dat hij dat mag.
Ik ga niet zagen over hoe dat zonde is: al die ruimte die nu niet meer kan gebruikt worden, terwijl er nog geen concrete plannen zijn. Maanden van leegstand en inactiviteit in het vooruitzicht.
Ik ga zelfs niet mokken over hoe de projectontwikkelaar het alweer niet nodig vond om met de buren te communiceren, behalve dan met een briefje onder de ruitenwissers van auto’s.
Is hij wettelijk in zijn recht? Waarschijnlijk wel, ja.
Was het een goed idee om bij de start van deze nieuwe fase in het project al meteen het onbegrip van de buren te cultiveren? De tijd zal het uitwijzen.
Op al de bovenstaande zaken zal ik de komende dagenwekenmaanden nog terugkomen, dat is een zekerheid. Maar de afgelopen 24 uur denk ik alleen maar aan dit.
Aan de jonge mensen die gisterenochtend uit een deurtje kwamen vooraan in het gebouw. Aan hoe ik de mensen uit de struiken herkende. Aan het moeizame gesprek dat volgde, waarin het meisje in moeilijk Nederlands vertelde dat ze zo blij is dat ze daar kunnen slapen. En dat haar man soms kan werken, bij een boss, tegenwoordig.
Ik vroeg voorzichtig of ze wisten dat de poort zou dichtgaan, die dag. Ze begreep me niet, en ik kreeg het niet uitgelegd want ik spreek niet genoeg andertaals huntaals. Ik ben uiteindelijk doorgegaan want de boss belde.
En alles wat ik nu kan denken is: hopelijk hebben ze al een nieuwe plek om te slapen, nu het snel kouder wordt.