Net een week geleden liep ik door de stad en daar zat ze, in de zon. Koffiedrinkend op een venstertablet, pratend met een vriendin. Ze lachte. Ze zag er vrolijk uit. Ze was iets zwaarder dan de laatste keer dat ik haar zag, en iets minder opgemaakt. Het stond haar allebei goed. Ik keek vluchtig, want ik wilde niet storen. De opluchting kwam naar buiten met een kneepje in mijn dochters hand. Die zei: auw zeg.
Twee jaar geleden dronk ik koffie met haar, ergens anders in de stad. De zon scheen niet, toen, maar dat is normaal want het was een zondag midden in de winter. Ze lachte niet, ze praatte twee uur lang.
In een opwelling had ik haar even daarvoor mijn gsm-nummer gegeven, iets wat ik bij studenten zelden doe. Maar het ging niet goed, dat zag haast iedereen, maar niemand durfde veel te vragen. Ik had instinctief het idee dat ik een teken moest geven. Dat ik het echt wel gezien had. Soms is het genoeg te weten dat iemand u ziet.
Een paar weken na dat papiertje kreeg ik een sms en daarna dus koffie. En verhalen waar ik wanhopig van werd, problemen die geen enkele twintigjarige zou mogen hebben. Ik praatte wat, zocht mee naar antwoorden, troostte wat, probeerde wat onbeholpen advies. Het heeft vast niet geholpen. Of misschien een beetje, ooit ergens. Geen illusies echter: in eenzame poelen van problemen zijn leerkrachten zelden de ultieme reddingsboei
Maar gelukkig dat ik werd van haar daar zo te zien. Lachend op een venstertablet. Ik hoop dat ze een schone zomer heeft.