“Eigenlijk zouden we een hok in de tuin moeten hebben,” zei hij. “Iets waar de vuilnisbakken inkunnen, en de grasmachine. En waar de fietsen kunnen staan. Dat kan dan meteen ook de schutting zijn”
“Mag ik ook een bak voor groenten?” vroeg ik. En het mocht. Hij een hok, ik een bak. Zij dus ook haar eigen plek, een soort balkon waar huisjes op gebouwd kunnen worden.
Hij tekende en schrapte. Er waren meters, schetsen, opnieuw meters. Kleine tuinen zijn moeilijk: een te grote blok is nefast voor het zicht, en elke meter dient gebruikt te worden. Verhoudingen werden aangepast. Hij praatte over lijnen, schetste, schrapte. En begon toen te bouwen, samen met mijn papa. Een schutting, een vloer, een karkas.
Een trap, een balkon.
Ik vulde de bak met potgrond, veldbloemen en courgettes, kweekte bonen met de mooiste bloemen die mochten klimmen.
Ondertussen werkte hij af. Strakke vlakken in kleuren die in ons hele huis terugkomen. Een tekenbord voor het kind, met een poortje voor de kat. Boordjes voor mij, om alle rommeltjes van het tuinieren kwijt te kunnen.
En nu hebben wij dus een hok. Het beste hok ter wereld.