Elk jaar is hetzelfde. Of elk jaar is twee keer hetzelfde, maar juni is erger dan januari.
Het begint met optimisme. Drukte maar energie. Ik werk dat hier efkes af en hopla.
Examens worden opgesteld, to do lijsten in een razend tempo afgevinkt. Ik begin vol goede moed en met een strakke planning aan het verbeteren.
Verbeteren gebeurt altijd in verloren uren, want er zijn ook stage-evaluaties, vergaderingen, bijeenkomsten, bachelorproeven, verslagen die gemaakt moeten worden, toezichten. De stapel examens groeit, maar altijd komt er iets tussen dat net iets sneller moet. Een deadline, een mail, een vergadering. Ik voel mij zielig wegens geen leven meer buiten werk, maar het lukt allemaal nog wel.
En dan komt De Dag Van De Paniek. Dit jaar was dat donderdag 12 juni.
Op De Dag Van De Paniek klopt de planning niet meer. De stapel is nog groter dan voorzien en opeens heb ik schrik. Ik begin na te denken over wat nog allemaal moet gebeuren en ik zie het niet meer.
Meestal vlieg ik dan eens onterecht uit tegen man en kind om een futiliteit. Waarna hij naar mijn wanhopige verhaal luistert over ik-kom-er-niet en het-is-te-veel en ik-zou-verdomme-gewoon-eens-moeten-kunnen-doorwerken.
Hij praat daarna, een lange monoloog die ik nodig heb om mijn focus terug te vinden. Hij vertelt over hoe ik er altijd wel geraak. Hij neemt dingen uit handen, maakt ruimte. Suggereert waar ik misschien mijn prioriteiten kan leggen en hoe we dit praktisch gaan oplossen.
Wij zijn al lang samen, he knows the drill. Bovendien was er een tijd dat hij hetzelfde had. Leerkrachten hebben allemaal hun eigen persoonlijke Dag Van De Paniek, in juni.
Daarna wordt alles beter. Er zijn een paar meevallers (geen inhaalexamens!) en ik doe dagenlang enkel dit. Mijn stapel examens, mijn vierkleurenstylo, mijn correctiesleutel en liters koffie. De stapels slinken, de eerste punten worden opgeteld.
Om half twaalf op zaterdagavond bevestig ik: ik ga er geraken. Hij glimlacht en antwoordt: ziet wel.