Ze praat constant. Als ze ‘s ochtends haar ogen opendoet, en me roept om op te staan, strompel ik haar kamer binnen. Dan moet de eenzame nacht er blijkbaar uit, en tettert ze terwijl ik boos de dag inkijk. Niet dat ik daar een reden voor heb, maar boos de dag inkijken is een standaard houding voor negen uur ‘s ochtends.
We gaan naar beneden, zij babbelt, ik doe uhuhuh en mmm mmm. We zitten in de zetel, zij kijkt wegens vakantie wat tv en geeft ondertussen commentaar op alles wat ze ziet. Ik doe uhuh en mmm mmm.
De rest van de dag blijft ze praten. Honderd vragen, duizend stellingen, miljarden keer “mamaaa?” per etmaal. Ze is zo hees als een koekoek, de laatste week, want ze is snipverkouden, maar zwijgen: ho maar. Als ze alleen aan het spelen is, praat ze met haar speelgoed. Of ze zingt. Altijd hetzelfde liedje, dat is zo als ge vier zijt.
Omdat wij moesten werken, ging ze drie dagen naar zee naar haar grootouders. Wij keerden ‘s avonds met de auto terug en luisterden naar muziek en stilte. ‘s Ochtends bij het opstaan was er alleen het geluid van de koffiemachine, een krant en heerlijke, fantastische rust.
Een uur later vond ik het hier stil in huis. Twee uur later oorverdovend stil. Tegen de middag treurde ik en belde ik haar. Om gebabbel te horen. De volgende twee dagen waren werken en missen. En ik begreep mezelf niet.
Gisterenavond kwam ze terug, en ik laafde me aan haar energie. Ik luisterde naar haar vertellementen, stelde vraag na vraag na vraag, gewoon omdat haar hese stem niet zou stilvallen.
Vanochtend riep ze, en ze begon te tetteren. Nu zit ze naast mij terwijl ik dit schrijf, en ze stelt honderd vragen per minuut.
Ik denk “zwijg nu toch eens vijf seconden” en besef alweer dat het toch iets raars is, dat moederschap.