(één)
Ze is ondefinieerbaar ergens tussen 14 en 17, al jaren. Ze woont in onze straat, met haar ouders en een broer. Ze lacht altijd, en ze ziet eruit alsof ze altijd hier heeft gewoond. Wat ook zo is, voor zover ik weet.
Ze draagt geen hoofddoek, kleedt zich zoals de meeste meisjes tussen 14 en 17. Haar vel is wat donkerder, ja. Maar voor de rest is er geen verschil met de blondine van om de hoek, of de half-Afrikaanse leeftijdsgenote twee huizen verder.
Op zondagavond belt ze geregeld bij ons aan. Of we kranten hebben die ze mag gebruiken. Ze moet prentjes zoeken namelijk, als huiswerk. De ene keer over bureaumateriaal, de andere keer over bejaarden. Altijd prentjes zoeken.
Als ze belt zijn er zoveel verschillende gedachten in mijn hoofd. Prentjes zoeken, alweer, begot, denk ik dan, en mijn ogen rollen automatisch bijna uit hun kassen over wat het onderwijs soms is.
Ook vertedering zit erbij, natuurlijk. Ik herinner me hoe ik tussen 14 en 17 jaar ook altijd op zondagavond nog mijn huiswerk moest maken. Veel kans dat als ik nu huiswerk kreeg, dat ik het ook op zondagavond nog moest maken. Trouwens.
Maar al die dingen worden steevast overschaduwd door machteloosheid. Omdat ze eigenlijk zeer onbeholpen Nederlands spreekt, voor een kind dat hier is geboren. Veel fouten. Ze moet woorden zoeken. Ik heb het daar zo moeilijk mee, ik kan het bijna niet uitleggen. Omdat het zoveel zegt over kansen, over omkadering, over onderwijs. Over deze buurt, over deze stad. Over ons collectief falen.
Vorige week was ze er op vrijdagavond. Er was een taak voor Engels, en een vertaling die niet lukte. Het onderwerp was vrij te kiezen, ze schreef over reizen. Of ik wilde helpen. Ik kreeg een Nederlands kladje, en de moed zonk in mijn schoenen, omdat ik een tekst las waarvan ik de taalvaardigheid zelfs niet in een niveau durf in te delen.
De moed zonk verder toen ik las dat het onderwerp reizen eigenlijk Mekka was, en wat dat betekent voor gelovigen.
Als ik nadenk over onderwijs, dan probeer ik steevast voor ogen te houden dat een leerkracht zich bewust moet zijn van het eigen referentiekader. Dat mijn waarheid niet die is van een ander. Mijn opvoeding, mijn achtergrond, mijn waarden zijn niet die van andere mensen, en dat is niet erg. Veroordeel niet, zie verschillen als kansen. Ik zeg het honderden keren, ook tegen mezelf.
(twee)
Ik loop in het park, op weg naar de bakker. Een jong koppel komt met een grote sporttas uit de struiken. Ze spreken me aan, in moeilijk Nederlands. Een lastige conversatie, met veel gebaren en gewijs later, over waar ze het OCMW kunnen vinden en over een vrouw die hun had aangeboden bij haar te slapen maar dat ze niet hadden kunnen bellen en haar niet vonden en dat het koud was geweest om te slapen waar de kinderen spelen, geef ik hen 3 euro. Om brood te kopen, want ze hebben honger. Ik wandel verder, en laat mijn hart in duizend stukken op de grond achter, daar in het park.
Op mijn terugweg kom ik de buurtwerker tegen. Ik vertel over het koppel in de struiken, hij weet over wie het gaat. Hij vertelt over de oplossingen die al gezocht zijn voor hen. Nachtopvang, OCMW, begeleiding. Over elke uitgestoken hand die niet aanvaard wordt; kansen die niet genomen worden. Over wanhoop aan beide kanten.
(drie)
Soms, als ik mijn handen op de wereld leg, zijn het kleine handen. (*)
(*)Vrij naar Jotie