Ik ben opgegroeid in een dorp, in een typische verkaveling uit de jaren tachtig. Veel gezinnen van dezelfde generatie die allemaal rond hetzelfde moment daar kwamen wonen. Het leverde een gigantische camion vol speelkameraden op. Allemaal min of meer dezelfde leeftijd, samen opgegroeiend op straat en op de speelpleintjes in de buurt.
Hoewel ik er mijn beste vriendin aan overgehouden heb, bleken de meeste vriendschappen niet bestand tegen de volwassenheid. Dat is niet erg, ik zie hen sporadisch en toevallig, de buurtkinderen van toen, en dat is altijd leuk.
Maar het is ook en vooral schone herinneringen, aan buiten spelen en deugnieterij. Aan eindeloze gesprekken en eerste puberverliefdheid ook, toen we wat ouder waren. Ik heb er mijn grote mond aan overgehouden, en een groot deel van mijn sociale vaardigheden: hoewel ik over het algemeen niet zo’n mensenmens ben, kan ik makkelijk een uur praten met een hond met een hoedje op. En ik voel mij daar niet oncomfortabel bij.
Aniehoew. Good times. Onbetaalbare levenslessen ook. Toen wij beslisten in de stad te wonen, was dat één van de dingen waar ik veel spijt van had. Dat ik mijn kinderen dat nooit zou kunnen geven. Want steden zijn groter dan dorpen, en contacten zijn anders. Dacht ik.
De dochter zit op de buurtschool, dat wist u al. En door een speling van het lot zitten er in haar klas alleen al 3 kindjes die op minder dan 100 meter van ons huis wonen. Als ik de straal groter maak, naar ons huizenblok, dan zitten er een dertigtal kinders op dezelfde school. En dat heeft gevolgen: als we naar het park gaan, dan is daar bijna altijd iemand die ze kent. Als we gaan eten in de buurt, dan lopen daar altijd bekenden rond. Op straat wordt er gezwaaid, er wordt door brievenbuskleppen geroepen naar klasgenoten, en als vanzelf wordt onze eigen sociale kring hier in de buurt groter.
Sinds dit schooljaar zien we die bende keihard evolueren. Regelmatig krijg ik een sms op het werk van een andere buurouder “ik heb die van u meegenomen uit de opvang”. Als ik eerst ben om op te halen, heb ik meteen een paar extra kleuters rond mij “Mag ik ook mee met jullie spelen?”. Of zoals gisteren: wij kwamen thuis rond vijf uur, er stonden wat klaskindjes met ouders op straat en even later had ik er drie mee naar huis, in plaats van eentje. Nog een uur later zaten er vijf kinderen soep te drinken in onze living.
Ik vind het heerlijk, vooral omdat ik het totaal niet verwacht had. Binnen een paar jaar al zijn ze groot genoeg om alleen tot bij elkaar thuis te gaan. Of alleen naar het parkje. En nog later om eindeloos te tetteren, op de zulle op hun gat. Dat vooruitzicht maakt me gelukkiger dan wat ik in woorden kan omschrijven.