Het is zover. De dochter weet dingen die ik niet weet. Een deuk in mijn ego, want het kind is vier en laten we wel wezen: een vierjarige die u aftroeft in weetjeskennis, dat is redelijk triestig.
Ik kreeg gisteren dan ook spontaan visioenen van hoe ik in de Flair zit te bladeren en mijn nagels lak terwijl zij haar doctoraat in de moleculaire biologie verdedigt. Op haar twaalfde.
Het zit zo. We waren in Planckendael en ik had al een paar keer verwonderd gekeken toen ik dingen zei als “Kijk, een goudkopleeuwaapje” (gespiekt op het bordje, maar zwijgt dat) en zij met haar ogen rolde en “Dat weet ik, mama.” repliceerde.
Ik heb mij er trouwens ook al overgezet dat ze al sinds haar tweede verjaardag als ik enthousiast gil: “kijk, een eendje” verveeld antwoordt: “neen, een meerkoet.” Haar vader heeft voor zo’n dingen gestudeerd, en het kind neemt nu eenmaal zaken over tijdens lange natuurwandelingen op zondag. Ik kan daarmee leven. En dat zijn courante dagelijkse dieren.
(Hoewel ik nog steeds vind dat een meerkoet eruit ziet als een eend, maar dit terzijde.)
Op een bepaald moment staan we te kijken naar een paar zonnende katachtige roofdieren, daar in Planckendael. En ik zeg (want ik zie niet direct een bordje) dat ik niet weet of het een jachtluipaard of een jaguar is, dat beest. Waarop zij een blik op de dieren werpt en zegt: “Een jachtluipaard. Een jaguar heeft in de zwarte vlekken ook nog een bruin vlekje, een jachtluipaard heeft gewone zwarte vlekken.”
There you have it. Ik heb het net opgezocht en ze heeft nog gelijk ook. Het kan alleen maar bergaf gaan vanaf nu met mijn kennisautoriteit.
(Toen ze het niet hoorde zei het lief troostend: “dat is vast eens in een aflevering van Dora ofzo geweest.” Ik trek mij daar voorlopig aan op.)