U mag mij een halvegare vinden, of een optimist — afhankelijk van waar in het levensvreugdespectrum u zich bevindt — maar heden draag ik geen jas meer. Ik draag een trui, ja, of misschien eventueel nog een licht vestje, indien nodig, maar de donsjas gaat de kast in. Ik hoop dat ge een beetje meewerkt, zon. Ik moet volgende week naar het voetbal, namelijk, en in ons oud stadion is geen zetelverwarming (maar volgend jaar! volgend jaar! manmanman!).
De jas blijft uit, want ik voel ze namelijk. Ze is daar, ze zit klaar, en ze kan de liefdevolle aanmoediging gebruiken. Daarmee ook dat ik bleef glimlachen toen ik daarnet een regenbui over me heen kreeg. Daarmee dat ik niet kwaad werd op de losliggende stoeptegel met water en modder eronder. Splets op mijn broek. Gelukkig heb ik mijn nieuwe schoenen niet aan, dat was al wat ik dacht. Ik zal die klachtenbrief wel een andere keer versturen.
De regen was niet eens koud, zo beweerde ik. Mijn lief keek verwonderd over zoveel goed humeur. Hij had het waarschijnlijk nog niet gezien, dat ze daar is. Dat ze klaarzit. Dat het lichtroze van de Japanse kerselaar al hier en daar door de botten durft schijnen.
Morgen zal ze arriveren. Frank heeft het ook gezegd. Neem een deken, wat eten, en iemand die ge graag hebt. Zet die allemaal in een park, sluit uw ogen en luister naar kinders die spelen in het gras.
Lente mensen. Wie had dat ooit kunnen denken.