Het is half negen, een doorsnee weekendochtend. Ik lig in de zetel, zij ligt voor me. Lepeltjes in een stil schof, haar hoofd op mijn arm, haar haar voor mijn neus.
We hebben een deken of drie, we hebben kussens. Want ze vroeg om een nestje te bouwen. De televisie staat op en ik hoor vaag kwiskat overgaan in kaatje. Ze ligt rustig, wriemelt wat aan mijn hand, duwt koude kleutervoetjes tegen mijn knieën en ik vind dat niet erg. Ik hou haar dicht bij me en dommel af en toe in.
Zo zien mijn weekendochtenden eruit, tussen half acht en negen. Ik klaag over dat ik nooit eens kan uitslapen, door dat werk van mijn lief. Maar eigenlijk vind ik het stiekem het mooiste moment van de dag. Zij en ik, en nog even geen werkelijkheid in ons nest.
Ik weet ook dat het niet voor altijd zo blijft, dat ze zo bij mij wil liggen. Ze is drie, wordt gauw vier. Grote meisjes liggen niet eindeloos met hun moeder in de zetel, ik weet dat.
Dus ruik ik aan haar hoofd, en sla de geur op voor dagen van later. Ik voel nu al hoe de weemoed die terugdenken hieraan mijn hart zal overspoelen.