En al

De gebuur (3).

Kent ge dat, zo’n onbehaaglijk gevoel alsof iemand u staat aan te kijken, terwijl ge eigenlijk alleen in uw bureau zit te werken? Ik wel. En het was niet alsof: toen ik de donkere novemberavond intuurde, door het raam aan de straatkant, stond hij daar. Grijnzend, met de eeuwige sigaar tussen de lippen, in zijn groezelig onderlijveke. Onderlijveke, ja, want marcellekes zijn enkel voor hippe mensen. Dit is een onderlijveke, en het was november en koud.

Ik weet niet hoe lang hij daar al stond, binnenkijkend in mijn bureau, starend terwijl ik zat te werken, maar toen ik een halve meter hoog opsprong, zwaaide hij, stak zijn duim omhoog en stapte verder, de kille avond in.

Is dat gepast, zomaar bij mensen binnengluren? Neen. Maar uitzonderlijk is het niet voor hem. Hij is een jaar of 40, maar het kan ook 60 zijn. Of 30. De burgemeester van de straat, kent elke auto, weet iedereen wonen en kent namen, ziektes, exen en problemen. Voor uw dagdagelijkse faits divers moet u bij hem zijn. Ook als u graag de pieren uit uw neus laat halen: één adres. Hij zal u te woord staan, in zijn vlekkerige kleren en in plat Gents.

Hij bedoelt het niet slecht, daar kunt u vanop aan. Hij heeft gewoon andere grenzen in privacy als u en ik. Zo was er het incident met de buurjongen, die even zijn appartement binnenging om iets te halen, en 10 minuten later zijn in de haast niet gesloten mini-fiets niet meer terugvond. Een paar uur later stond hij aan de buurjongen-deur. Met de minifiets. Ik zag er hier twee straten verder een paar klein mannen mee spelen, ik heb hem teruggepakt en mij eens ferm kwaad gemaakt. Sloebers, verdoemme.
Dat was leuk, dat de minifiets terugwas.

En wat maakt het uit dat het een groene was, en de gestolen fiets een rode.