Vrijdagavond. We gaan noodzakelijk uitgebreid in bad, zoals altijd tegenwoordig voor het weekend. Ik verwonder me daar nog dagelijks over, dat ze zo vuil kan zijn sinds ze naar school gaat.
Vroeger, in de babyfabriek, speelde ze nauwelijks buiten. Enkel bij heel mooi weer. Ze werd meer geholpen bij het eten. Na de koek of het fruit werd haar mond afgeveegd. ‘s Avonds kreeg ik haar lekker ruikend en proper terug in mijn armen.
Sinds ze naar school gaat vis ik in de opvang een plakkerige peuter tussen het speelgoed uit. Aardbei aan haar wang, saus in haar haar. Haar broek vol moddervlekken en een veeg verf op haar mouw. Tot een maand geleden was het dagelijks bad meer een ritueel dan een must. Nu moet het gewoon, want ze ruikt naar spelend kindje.
Vrijdagavond. Ik knip haar nagels. Ik was haar lange haar met veel shampoo. Ik boen haar gezicht, en zeep de blauwe plekken op haar benen in.
Mijn hart heeft het warm, zo aandoenlijk vind ik het. Hoe ze daarna frisgewassen in haar pyjama uitgeteld in de zetel ligt, dicht tegen me aan. De spraakwaterval verhalen over de andere kindjes vallen stil en ik voel haar rustig worden. Televisiekijken met de mama, een kwartier langer omdat het weekend is. We zijn samen een heerlijk cliché.