Hij: we gaan je broek aandoen
(neemt broekkousen vast)
Zij: dat is toch geen broek, papa
Hij: dat is wel een broek, wat zou dat anders zijn?
Zij: dat is een muts.
Hij: Moh, dat is toch geen muts, dat is een broek.
Zij: dat is een muts.
Hij: een broek.
Zij: een muts.
Hij: ok, een muts dan.
(neemt de broekkousen, en zet ze op zijn hoofd)
Kijk, het is een muts.
Zij: Maar papa. Dat is toch geen muts. Dat is een broek.
Juij. Ik heb er _twee_ in huis nu.