En al

Het oksaal.

In mijn hoofd zit ik sinds gisterenavond op het oksaal.

Het is zaterdag, vooravond, hij speelt op het orgel en ik zit naast haar op de harde bank. Er wordt al eens een woordje gewisseld van tijd tot tijd, en voor de rest kijken we wat naar beneden. Er is niet bijster veel te zien, al is het begin jaren 90 en zijn we in een heus dorp.
Mijn nest is niet gelovig, en ik ben te jong voor een echte mening, maar zij gaat op zaterdag naar de mis. En als de ledigheid van weekendavonden als ge nog niet moogt uitgaan zich voor me uitstrekt, dan ga ik al eens naast haar op het oksaal zitten. Zo gaat dat met vriendinnen, in volle pubertijd.

Het is een clan van vrouwen, daar bij haar grootouders thuis. De mama’s, de tantes, de zussen. En hij de kleine haan op het hof, aan de tafel tussen alle meiskes.

Dat ik hem niet meer zal zien wandelen, als ik passeer met de wagen op weg naar het ouderlijke huis. Dat ik mijn hand niet meer omhoog zal steken en mijn groet niet meer vanonder de eeuwige hoed zal beantwoord zien.

Dat dacht ik gisteren. En sindsdien zit ik op het oksaal.