Een keer of drie per jaar word ik met een schok terug gegooid in een ver verleden. Ooit, toen het lief en ik pas samen waren, sjorden we met een rugzak en een handvol vrienden door de Andes. Het was een reis geboekt met veel risico, zoals dat wel meer ging bij mij in die tijd: we waren pas drie weken een koppel toen we ons spaargeld opmaakten aan een vliegtuigticket voor bijna acht maand later. Er werden alom wenkbrauwen gefronst over de risico’s, maar wij waren daar precies gerust in.
Acht maand later was er nog steeds geluk, een geluk. En met een huurcontract om bij terugkomst onwettig samen te hokken getekend, vlogen we naar Lima. Van daaruit ging het naar namen die nog steeds zoet op mijn lippen smaken. Arequipa. Cuzco. Pisco. Ica. Het was een reis van onweerstaanbare lichtheid en schoonheid, broodjes met banaan op een klif om vijf uur ‘s ochtends, fleece die knetterde van de statische elektriciteit, tochten met ezels en hoogteziekte, haardvuren, een gehuurde oude Amerikaanse slee, pelikanen, schorpioenen en zandduinen, veel gelach en zoveel natuurkracht dat ik nog steeds tranen in mijn ogen krijg als ik eraan denk.
Eén van die tochten deden we met een plaatselijke organisatie: de tocht was de thesis geweest van de gids, want om in de grote bergen rond te lopen moet ge universiteit doen, daar. Zoveel jaar later krijg ik nog steeds een paar keer per jaar de nieuwsbrief van die gasten.
Ik schrijf mij niet uit,neen. Ik hou er wel van af en toe eens met een schok naar het verleden te slingeren. En te dromen van de dag dat mijn dochter oud genoeg is om mee te nemen, rugzaksgewijs.