Dus. Ik sta les te geven, voor mijn bomvolle klas, en ik zwaai met mijn arm. Ik doe dat, met mijn armen zwaaien, omdat het deel van mijn motoriek is en omdat de huidige generatie jeugdigen bewegende beeldjes gewend is en zich moeilijk kan concentreren op stilstaande beelden. Maar ik zwaai dus, en in het gezwaai raak ik mijn handtas, die op de grond valt. Omgekeerd (natuurlijk). En de tirette was niet toe (natuurlijk). En dus lag de inhoud op de grond, tentoongespreid aan de nieuwsgierige blikken van 37 negentienjarigen.
Vijf balpennen. Een ritsel kleingeld. Een labello. Een verfrommeld ziektebriefke. Vijfhonderd kasticketjes. Een tube mustella luierzalf. Een pamper. Een strip dafalgans. Drie half opgegeten vitabiskoeken. Een stuk boterham. Een speelgoedhertje. Een papieren zakdoek waarmee ik een peuter-choco-mond had afgeveegd en die er redelijk degoutant uitzag.
Really. Bijna even genant als die keer dat mijn haarrekker aan de muur was blijven plakken nadat ik ertegen had geleund tijdens het lesgeven.