Year: 2010

En al

Die keer met dat proberen verstoppen onder de passagierszetel omdat ge u zo keihard schaamt.

Hij haalde een alcoholstift boven en schreef resoluut een L op mijn ene hand en een R op de andere. Ik murmelde nog een zwak protest, maar ik wist diep in mijn twintigjarige hart dat hij gelijk had. Het was belachelijk, jaat, en het zag er niet uit, maar de afgelopen zes weken rijles hadden bewezen dat ik links en rechts hoegenaamd niet van elkaar kon onderscheiden. Het is niet anders. Als iemand zegt “hier linksaf”, dan moet ik nog altijd een paar seconden nadenken. Dat is behoorlijk zielig, ik weet het, maar iedereen heeft zijn mankementjes en dat links-rechts gedoe is ook mijn *enige* gebrek. Voor de rest ben ik welopgevoed, vriendelijk en proper op mijn eigen.

Aniehoew, ik zou dus rij-examen doen, en ik had grote letters op mijn handen staan. Op het eind van mijn overigens tot dan vlekkeloos (ik parkeer als een echte vent, ik) examen zei de examinator “en bij het volgende kruispunt mag u dan rechts afslaan, we rijden terug naar het examencentrum”. Mijn hart maakte een sprongetje, want ik wist dat ik het goed had gedaan. Van al dat inwendig huppelen vergat ik echter op mijn hand te kijken, deed de richtingsaanwijzer aan en reed hopla hop linksaf. Alsof dat de normaalste zaak van de wereld was, dat een rij-examen eindigt in een containerpark waar mannen met een sigaret in de mondhoek vanalles bij het brandbaar aan het gooien zijn.

Ik blokkeerde volledig, voelde een zweetdruppel langs mijn slaap naar beneden druppelen en hapte naar adem. En toen deed ik wat ik vaak doe als ik dingen heel zwaar heb verkloot: ik werd een beetje gelaten. Shit happens, het is gebeurd, que sera sera enzovoortenzoverder. Ik glimlachte een beetje schaapachtig naar de examinator, gooide mijn voiture in achteruit en reed het containerpark uit. Dit keer wel richting examencentrum, maar dat was op dat moment al bijzaak. Aldaar aangekomen stapte ik uit, zette mijn zonnebril op, stak een sigaret op en leunde tegen de auto. Ik was soms gigantisch cool als twintigjarige, moet u weten.

De examinator bleef een beetje aarzelend naar mij kijken. Ik staarde nog steeds cool en licht grijnzend voor mij uit. De man doorbrak echter de magie van het coolheidsmoment met de woorden “juffrouw, wilt u uw papier voor uw rijbewijs niet ofzo? U zou mij dan namelijk even naar het kantoor moeten volgen.” En toen lachte ik keihard, want ik dacht echtig oprechtig dat hij een mopje maakte, de kapoen. Niks daarvan, zo bleek. Ik citeer: “ik kan u enkel verwijten dat u links niet van rechts kunt onderscheiden. Maar daarmee heeft u dus geen enkele verkeersregel overtreden.”

En zo kreeg ik dus wel een schoon roze officieel rijbewijs. Zomaar cadeau. En ondertussen kan ik zelfs onthouden dat we in België aan de linkerkant rechterkant van de weg rijden.

(naar aanleiding van)

Neen!

Het is wel zijn schuld, trouwens.

Weet nog die keer dat ik teleurgesteld was? Ik heb daar, en aan al wat sindsdien is gebeurd, een vreemd gevoel over de binnenlandse politiek overgehouden. Toen de kranten deze ochtend opnieuw gewag werd gemaakt van chaos en stilstand, heb ik eens diep gezucht. Mijn schouders opgehaald, zelfs. Er is zowaar sprake van wat politieke vermoeidheid in mijn hoofd, en zij die mij kennen zullen u kunnen verzekeren dat zoiets niet zo evident is. Mijn hoofd is moe van die toestanden, ja. Maar mijn hart blijft bloeden.

Het bloedt niet omdat er niet gesplitst wordt, of omdat het misschien wel gesplitst wordt. Het bloedt omdat een massa mensen zich liet en laat verleiden door oneliners over politieke moed en oprecht gelooft dat die oneliners op zijn minst waarheid zullen worden. Het bloedt omdat de binnenlandse politiek verworden is tot spierengerol en symbooldossiers. Tot geloof in leiders die worden verkozen en dan keer op keer teleurstellen.

Er zijn plaatsen tekort in het onderwijs. De armoede blijft stijgen. De crisis is aan het overwaaien, maar er worden wel hogere werkloosheidcijfers verwacht. En ondertussen lezen we vooral over hoe een aanslepend dossier een hele samenleving gijzelt. Verwondert het u dat mijn hart bloedt? En verwondert de kleur van dat bloed u eigenlijk nog?

En al

:AAah: de dilemma’s van een moeder.

Buiten op het terras ligt de weekendkrant en staat een fles ijskoude cola. Ik kan het zien door onze grote ramen. Binnen heerst de chaos die eigen is aan een huis wiens eigenaren een te drukke week hebben gehad. Must wash. Must clean kitchen. Must tidy up speelgoedexplosie in de living.

Must. Must. Must. Ik ga dus eerst een beetje op het terras zitten, want van al dat moeten word ik zowaar een beetje depressief. En dat zou zonde zijn, op zo’n mooie dag. Toch?

Neen!

Wat ik dacht, daarnet.

Als hij dan bijna staat te bleiten op die persconferentie, ben ik dan de enige die daar een vreselijk vuil gevoel van krijg? Waarom bleit hij? Voor de pijn die die gast gehad heeft en nog steeds heeft? Of voor de imagoschade die zijn kerk heeft opgelopen?