Year: 2010

werk

Nieuw.

Ze komen in trosjes. Drie, vier, vijf. Toevallig stoelen gehad naast elkaar tijdens een onthaalmoment. Samen geprobeerd om wijs te worden uit het kluwen papier en de stroom informatie. Dan ook maar samen een broodje gaan eten, tussen de middag. En een sigaret gerookt in de pauze. Ze weten elkaars familienaam nog niet, maar dit zijn de drie vier vijf mensen van wie ze de voornaam wel al kennen. Mondeling dan, aan schrijfwijze zijn ze nog niet toegekomen. Kameraden van de eerste dagen, door het lot of het alfabet samengebracht.

Ze komen in trosjes en rommelen in hun papieren. Ze draaien hun plannetje om en om en om tot ze de tuin aan de juiste kant hebben staan. Ik zeg in het voorbijlopen “you’re gonna have to go into the map” en zie de generatiekloof in hun ogen verschijnen. Parels voor de zwijnen, ik moet het u niet zeggen zeker.

Ze worden in de cafetaria meewarig bekeken door de habitués. Diegenen die wel al weten hoe de kleurcodes van de broodjes in de cafetaria werken (don’t ask), de meisjes en jongens die wel al familienamen hebben, diegenen die me durven groeten in de gangen en waarvan sommigen zelfs vragen hoe het gaat.

Ik kijk daar graag naar, naar de trosjes. Dat onschuldig geploeter, dat zwemmen in een chaos die net té overweldigend is. Die snelle passen door de tuin, aangedreven door goede voornemens, op weg naar een lokaal dat ze niet terugvinden, hoewel ze er deze ochtend ook al moesten zijn. Ze zijn aandoenlijk en een beetje hulpeloos. En binnen paar dagen is dat alweer voorbij.

Ik vraag me af of ze dat beseffen, dat dit één van de spannendste weken van hun jonge leven is.

werk

Waar ik mee bezig ben, vandaag.

Creativiteit is respectvol zijn voor de taal die het dichtste aansluit bij je persoonlijkheid. We leven in een tijd die verbale communicatie overvaloriseert. Wie vlot praat is duidelijk in het voordeel. Je moet praten over je gevoelens, over je ideeën, je moet standpunten formuleren. De realiteit is dat deze aanleg zeer ongelijk verdeeld is. Er zijn heel wat jongeren die zich het best voelen als ze emoties mogen uitdrukken in dans, zang, muziek, beeldtaal enz. Al die talen verwijzen we in het dagelijkse leven naar de zijlijn. (\”¦)
Daar ligt voor creatieve opvoeding een grote kans. Jonge mensen worden uitgenodigd om die taal te verkennen die hen het beste ligt, en zo vast te stellen dat er respect, en meer nog, interesse kan zijn voor die taal. Dat het belangrijk is werk te maken van de taal die je in je draagt.

Peter Adriaenssens in \”Gedeeld/Verbeeld\”, het eindrapport van de Commissie Onderwijs Cultuur.[pdf]

Of ook dit. Voedsel voor mijn hoofd.

En al

Those were the days.

Vanmiddag reed ik op de coupure achter een kleine bestelwagen van een elektricien en op de achterdeur stond het telefoonnummer van die meneer, in grote rode plakletters. Hier en daar was er al een stukske losgekomen, het was dan ook al een oud camionetje. Ik moest grijnzen, want het telefoonnummer was 245 13 89. Ofzo, want ik ben het echte nummer al vergeten, maar dat doet er eigenlijk weinig toe. Het punt is: een telefoonnummer zonder zone-nummer. Oud camionetje, ik kwam het al te zeggen.

En toen wist ik plots weer dat er vroeger geen zonenummer moest gedraaid worden als het een nummer binnen dezelfde zone was. En een tijd daarvoor was een telefoonnummer zelfs maar zes cijfers. Niks geen 2 of 3 vooraan. Lang geleden is dat, ik word oud. Vervolgens bedacht ik (ik stond in de file, weetwel) dat ik in die tijd gigantisch veel telefoonnummers van vrienden en vriendinnen uit het hoofd kende.

De rest van de weg naar school heb ik geprobeerd me zoveel mogelijk van die nummers proberen herinneren en ik kwam aan 21. Eén-en-twintig telefoonnummers die na 15 jaar nog altijd in mijn geheugen vastzitten, en die ik al jaren niet meer bel, omdat ze ondertussen gewoon toebehoren aan ouders van mensen die ik ken.

Ik was zwaar onder de indruk van mijn eigen kunnen, ik ben daar eerlijk in. Vooral omdat ik het GSM-nummer van mijn eigen vent na 6 jaar nog altijd niet kan onthouden. Het is wat.

Ja!

Het ritme van de stad.

Zaterdagmiddag.
Ik wandel met de dochter in het Zuidpark en merk voor het eerst dat de blaadjes aan de bomen zachter worden van kleur. Warm, zoals de chauffage die ik bij nachtelijke baby-intermezzo’s al eens durf aan te zetten, tegenwoordig. De zon schijnt, de stad gonst van Ode Gand. We hebben een sapje laten persen bij Zest en kijken samen verwonderd naar de kleuren van de fontein. Mira och-ocht en wijst zich te pletter, ik zit vooral met haar te lachen

Zondagochtend.
We wandelen naar de bakker en stoppen even in ons Pierkespark. Het wordt uiteindelijk koffie, de krant, gebabbel en daarna ook nog pasta pesto in het fijnste koffiehuis van Gent.

Zondagmiddag.
Op de fiets gaan we door het autovrije centrum en stappen af op de vrijdagsmarkt. We kijken naar hippe meubels en zwaaien naar bekenden. Daarna verhuizen we naar Sint-Baafs, voor een beklimming van de NTG-trappen. Een éénarige heeft soms niet meer nodig dan dat.

Zondag, vroege avond.
De ring is gevuld met enthousiaste fietsers, die de tegengestelde richting inpalmen. Wij wachten af in de auto in de tegenovergestelde richting en kijken naar hun vrolijkheid. Ik haal alvast mijn blauw-witte-sjaal uit mijn tas.

Zondag, later.
Overal is adrenaline en blauw-wit. Het gonst in mijn hoofd. Als we naar huis rijden, bedenk ik hoe fijn wonen in deze stad toch is. Met geen stokken ben ik hier nog weg te krijgen.

Neen!

Moe. En een betweter.

Soms word ik zo moe van mijn eigen, u heeft daar geen gedacht van.

Deze morgen bijvoorbeeld, was er een opleiding. Het algemene onderwerp was mij niet geheel onbekend, aangezien ik indertijd in die richting heb gestudeerd en er op mijn diploma ook een vak dienaangaande staat. En op een bepaald moment kwam er iets aan bod dat mij zelfs bijzonder bekend is: een kleine regel die ik zo’n twintig keer per jaar verkondig in de les, en waar ik dus tweehonderd procent zeker van ben. Alleen beweerde de lesgever net het tegenovergestelde. Toen ik dat in vraag stelde kwam er een kleine discussie van, waarbij de lesgever mij een beetje schamper terechtwees, dat ik het toch verkeerd had. Er werd me redelijk duidelijk gemaakt dat ik dus niet de expert ben. Ik was er een beetje van aangedaan, zowaar. Ik begon al te denken dat ik in mijn lessen totaal foute dingen stond te verkondigen.
Het gevolg is dat ik de hele rest van de opleiding aan die regel zitten denken heb, en hoe het nu eigenlijk zou zijn. Vreet energie, uzelf zo opjagen over een futiliteit.

Enfin. Dus heb ik deze namiddag — terwijl ik eigenlijk een massa ander dringender werk had– opgezocht hoe het zit met die regel, gevonden dat ik dus blijkbaar wel juist was en luid HA! geroepen. En heb ik een scan van die pagina doorgestuurd naar mijn collega’s die ook in de opleiding waren.

Ik zeg het, moe van mijn eigen. Doodmoe.