werk

Nieuw.

Ze komen in trosjes. Drie, vier, vijf. Toevallig stoelen gehad naast elkaar tijdens een onthaalmoment. Samen geprobeerd om wijs te worden uit het kluwen papier en de stroom informatie. Dan ook maar samen een broodje gaan eten, tussen de middag. En een sigaret gerookt in de pauze. Ze weten elkaars familienaam nog niet, maar dit zijn de drie vier vijf mensen van wie ze de voornaam wel al kennen. Mondeling dan, aan schrijfwijze zijn ze nog niet toegekomen. Kameraden van de eerste dagen, door het lot of het alfabet samengebracht.

Ze komen in trosjes en rommelen in hun papieren. Ze draaien hun plannetje om en om en om tot ze de tuin aan de juiste kant hebben staan. Ik zeg in het voorbijlopen “you’re gonna have to go into the map” en zie de generatiekloof in hun ogen verschijnen. Parels voor de zwijnen, ik moet het u niet zeggen zeker.

Ze worden in de cafetaria meewarig bekeken door de habitués. Diegenen die wel al weten hoe de kleurcodes van de broodjes in de cafetaria werken (don’t ask), de meisjes en jongens die wel al familienamen hebben, diegenen die me durven groeten in de gangen en waarvan sommigen zelfs vragen hoe het gaat.

Ik kijk daar graag naar, naar de trosjes. Dat onschuldig geploeter, dat zwemmen in een chaos die net té overweldigend is. Die snelle passen door de tuin, aangedreven door goede voornemens, op weg naar een lokaal dat ze niet terugvinden, hoewel ze er deze ochtend ook al moesten zijn. Ze zijn aandoenlijk en een beetje hulpeloos. En binnen paar dagen is dat alweer voorbij.

Ik vraag me af of ze dat beseffen, dat dit één van de spannendste weken van hun jonge leven is.