Soms voel ik mij zo’n achtergesteld kneusje, bij al die zelfmaakmoeders op het internet. Dat naait maar schone broekskes, dat bedrukt T-shirts en dat maakt popkes. Allemaal gelijk dat niets is.
Het werd nog erger toen zij daar een naaimachien kocht en hopla een paar weken later al een kleedje had gemaakt. Met een voor- en achterkant. Gaten voor de armen en een grote gat voor het hoofd en een Sophia die er als gegoten in past. Het lef zeg.
En dan heb ik het nog niet eens over juffrouw-ik-brei-elke-dag-wel-tien-pullovers. Of over een zekere moeder van mijn metekind die mutsen blijkt te kunnen haken. Mutsen die ge kunt dragen. Bij andere gelegenheden dan thuis voor uw televisie als niemand u ziet.
Ik word daar dus depressief van. Ik ben genetisch belast, weet u wel. Toen ik vroeger handwerk moest maken in de klas, nam ik dat mee naar huis en dan maakte mijn meme het af en kreeg ik veel punten. Ondertussen las ik een boekske of loste de wereldproblemen op, niks aan de hand. Ik heb mij daar namelijk altijd comfortabel bij gevoeld, dat ik handwerktechnisch gehandicapt ben. Ik had andere talenten: sport gezellig zijn en veel meningen hebben, bijvoorbeeld. Maar met dat stomme internet word ik dus dag na dag geconfronteerd met mijn tekortkomingen en alle coole unieke kleren die andere kinders van hun zelfmaak-mama krijgen. Ik bonk dan ritmisch een beetje met mijn hoofd tegen de muur als ik denk aan alles dat ik Mira ontzeg omdat ik bang ben van naaimachines. En van naalden. Alle soorten naalden, behalve die om bloed te prikken, dat doet mij niks. Dan kruip ik, nadat ik lang genoeg met mijn hoofd tegen de muur heb gebonkt, onder mijn donsdeken (dat in een overtrek zit die ik *kocht* in de *IKEA* — ge moogt met uw ogen rollen ja), ga ik in foetushouding liggen en huil zachtjes. Wat een ellende zeg.
Ik durf wedden dat ik mij veel beter zou voelen als mijn dochter ook zo’n coole door handige mensen gemaakte dingen zou hebben. Ze draagt een maatje 74, momenteel, trouwens.