Als ons iets mankeert, dan googlen wij dat tegenwoordig. Zo is dat. De hele medische wereld ligt open voor de gewone mens, en we moeten niet eens gestudeerd hebben om juiste diagnoses te stellen. Ik zag daar laatst een filmpje over, van een dokter die op een conferentie zei: ” en dan komen ze in je kabinet, met vier bladzijden afgedrukt vanop internet en ze zeggen: dit is wat ik heb, en nu moet u me die en die medicatie voorschrijven”. Het zou grappig zijn als het niet zo tragisch was.
Ik doe dat ook, versta me niet verkeerd. “Baby geen eetlust” bijvoorbeeld. En hopla, duizenden resultaten met de meest afgrijselijke ziektes die mijn dochter zou kunnen hebben. Resultaten met veel taal- en werkwoordfouten bij elkaar geschreven door collega-moeders op forums allerhande, natuurlijk. Ik zou u een bloemlezing geven, maar het wordt al snel zoiets als Idool, zo’n forum lezen: plaatsvervangende schaamte, en ooggerol over mensen die elkaar bekrachtigen in de zever die ze vertellen. En dan zap ik weg.
Ik probeer mij dus in te houden, om dokter internet te gebruiken. Maar ik bedacht vorige week dat ik dat eigenlijk vroeger ook al deed, dat opzoeken. Wij hadden thuis een “Grote Medische Gezinsencyclopedie” en ik weet nog goed dat ik als kind dan bijvoorbeeld de bobbeltjes op mijn been (muggenbeten, ongetwijfeld) vergeleek met de afzichtelijke plaatjes in het boek. En dan een paar dagen overtuigd was dat ik zona-schurft-psoriasis had. Tot de muggenbeten weg waren, en ik plots een pijntje had in mijn hoofd en dus een tumor-bloeding-hersenparasiet had.
Zo’n boek, dat was nog beheersbaar. Mijn ouders keken dan naar de bobbeltjes en naar het prentje, lachten mij uit en zeiden “doe dat boek weg, kind, en gaat een beetje in den hof spelen. Het zal rap overzijn.” Maar stel dat Mira mijn kinder-hypochondrie heeft overgeërfd. Zouden er eigenlijk medische firewalls bestaan voor op de computer?