Een paar maand geleden hadden we nog zitten grijnzen voor televisie, met een aflevering van een VTM-programma waar onze buurt werd getoond. Grijnzen omdat we het wel konden relativeren: het opzet van zo’n programma is immers contrast tonen. Er was sprake van een Wilde Weldoener (die vanzelfsprekend als een luxebeest werd getoond) die in een arme wijk werd gedropt en daar alle miserie te zien kreeg die achter de dunne muren van arbeidersgevels placht te bestaan. Voor het contrast werd de hele wijk afgeschilderd als een drugsnest waar gewone mensen niet durven buitenkomen omdat ze om de haverklap overvallen worden. Voor het gemak werd ook even gedaan alsof wij ons huis hier allemaal met kolen verwarmen en buiten naar het toilet moeten. Een toilet zonder stromend water, dat spreekt.
We waren ietwat beledigd op sommige momenten: toen men ons \”achtergesteld\” en \”verloederd\” noemde. Of toen één van de buurtkindjes die we toevallig kennen door de voice-over een straatkind werd genoemd. Ah ja, dachten we. Ze moeten televisie maken en het is en blijft VTM, natuurlijk.
En toen was het een paar maand later en was onze buurt weer onderwerp van een reportage: Canvas, deze keer. In het kwaliteitsvolle Terzake, waar men van Ernstige Journalistiek doet.
Na afloop zaten mijn lief en ik wat verslagen in de zetel. Hij keek naar mij, ik keek naar hem en we zwegen allebei. We waren er stil van geworden, van deze Ernstige Journalistiek. Of we in dezelfde buurt woonden als ze daar getoond hebben, vroegen we ons af. Of we blind zijn dat we die dingen zo scherp niet zien. We kwamen tot de conclusie dat we misschien beter zien dan sommige andere mensen, dan sommige niet-bewoners. Beter zien, omdat we ook voorbij het karikaturale beeld durven kijken dat in deze reportage werd geschetst.