Ik heb vandaag honderden mensen de hand geschud. De meesten hadden een gezicht dat ik nooit eerder had gezien, en elke handdruk was verschillend: snel, bedachtzaam, slap, hard, stevig of bijna onmerkbaar.
Sommige — meestal de meer bekende, maar heus niet alleen die — gezichten drukten hun wang tegen de mijne. Als een hand niet genoeg is, kan een zoen misschien troosten.
Toen er een boel gezichten en handen waren geweest, vond het witte kleed het genoeg: de rest werd kordaat weggewuifd en moest maar een andere keer groeten. De kerkgemeenschap heeft een strak tijdschema, en dat is in rouw niet anders, zo bleek.
Bram Vermeulen deed de tocht naar voren, en we legden bloemen op de kist. Terwijl hij ons lachend aankeek.
Daarna luisterde ik dankbaar naar mijn lief, die woorden uit het schrift van mij overnam, omdat het niet zou lukken. En ik slikte volhardend tranen weg om dan een voorbede te lezen.
Er was vrieskou, een palmtak en een graf, er was soep, kalkoengebraad en appeltaart toe. En op het eind honderden kaartjes van de mensen die ‘s ochtends mijn hand hadden geschud.
Nu is er stilte.