Ik heb twee favoriete neefjes. Hoewel neefjes misschien geen goed gekozen woord is, gezien beide heren ook al flirten met het magische thirty-something-dom (één van de twee is er al een beetje overheen, zelfs) en ze bovendien allebei ver boven mij uittorenen qua lengte. Maar toch: neefjes. Ze zijn wat voor mij — als enig kind — het dichtst aanleunt bij broers: we woonden indertijd allemaal samen in de zelfde wijk en liepen elkaars deur meer dan plat. Een kleine familie, en hoe dat soms heel veilig kan zijn, dat voelen we na de recente ontwikkelingen opnieuw. Maar dat is een heel ander verhaal.
Terzake. De jongste, dat is al sinds we konden lopen degene met het meeste zin voor –euhm — avontuur van ons drie. Als ik — braaf kind dat ik was en bén — in de problemen geraakte, onder mijn voeten kreeg, of verzeild geraakte in zaken die het daglicht beter niet zien, dan was hij daar op één of andere manier altijd bij betrokken. Ik ga geen incidenten navertellen op het interweb, dat spreekt, maar er zijn wel degelijk boeken over te vullen. Het spreekt voor zich dat ikzelf daar allemaal niks mee te maken had, en louter slachtoffer was van de roekeloosheid van meneer-mijn-neef.
Vandaag echter, zet hij als laatste in de rij (logisch, hij is de jongste en al) de grote stap naar volwassenheid: hij verhuist, samen met zijn dame, naar een vers en zelf gekocht huis. De chaos, de horror van verhuisweekend, de stress van aktes en compromissen: het is de eerste grote stap naar volwassenheid, vind ik.
Dus: welkom, S. en J., bij de grote mensen. Het is hier wel leutig, in de realiteit.