R.I.P., Hugo Claus. Vanavond lees ik gedichten voor u.
Hij komt naar België, deze zomer. Concreet betekent dat: we kunnen weer met z’n allen een lamme duim krijgen van het repeat duwen op de telefoon om vervolgens drie dagen depressief te zijn dat we geen kaarten hebben.
Zes maand later kunnen we dan collectief boos worden over hoe every freakin BV het concert als beste concert van het jaar bestempelt in de eindejaarsvraagjes van wie-leest-die-vod-nog.
Ik zeg: als ge kaarten wilt bestellen, dan moet ge minimum tien CDs kunnen voorleggen ter bewijs van uw fanstatus. En een liedje kunnen voorzingen. Mensen die het op gitaar of piano kunnen spelen mogen twee kaarten bestellen.
Dat zou nog eens eerlijk zijn.
Lief is optreden in een leuk café, vanavond. En ik wilde graag meegaan. Dat ik nu hier aan de pc zit, betekent dus dat ik een beetje zielig ben.
Gisterenochtend zat ik in een jury voor de provinciale finale van Talent in De Kijker. Gisterenmiddag was er een digitale kloof te dichten. Gisterenavond een optreden. En zo was het plots zondag en bleek na een paar uur zwoegen dat ik mij ferm had mispakt aan het fenomeen “studiefiches”. Bah. Administratie is so not fun.
En dus formuleer ik doelstellingen en evaluatietoestanden voor volgend academiejaar, in plaats van aan de toog te zitten met een frisse pint en misschien wat aangenaam gezelschap. Awoert!
Een heleboel ouders brengen iedere dag hun kind naar uw klas, waar u de leerkracht bent en u voor hen zorgt. Blijkbaar doet u dat goed, want die ouders vertrouwen u, uw directie is blijkbaar blij met u, de inspectie tikt u niet op de vingers en de kinderen in de klas zijn –zo kan ik vermoeden– content.
U heeft daar ook voor gestudeerd, voor dat Juf zijn: drie jaar, met de nodige stages en praktijkervaring erbij. En iedere dag leert u een meute kinderen vanalles bij, volgens methodieken die hun efficientie hebben bewezen en met werkvormen die u zonder twijfel elke avond zit voor te bereiden, tot uw partner u vraagt of u nu eindelijk naast hem/haar in de zetel gaat komen zitten en nog wat van uwen avond gaat maken.
Beste Juf, mijn kind zit niet in uw klas. Ik heb zelfs geen kind, dus dat zou moeilijk wezen. Maar had ik een kind, het was ongetwijfeld de grootste engel van de hele wereld. Altijd en overal. Zo zijn ze, die eigen kinderen: van puur goud. En toch, Juf, zou ik er nimmer mijn hand voor in het vuur durven steken dat mijn kind geen ambras zou maken in de klas. En ik zou nooit durven beweren dat mijn kind de waarheid niet een beetje zou durven verdraaien in zijn voordeel. Ik weet immers hoe ik zelf ooit was.
Ik ben er bovendien van overtuigd dat als u een straf geeft, dat daar een goede reden voor zal geweest zijn. U zou dus met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, als ik een ouder was, geen protest krijgen van mij. U bent immers baas in uw klas en dat blijft zo. Als ik ervoor kies mijn kind aan u toe te vertrouwen, dan heb ik mij daarbij neer te leggen.
En als ik er niet van overtuigd was, van uw straf, dan zou ik morgen even vroeger langs school komen en vragen hoe dat nu eigenlijk zit. En dan zouden we daar misschien eens over praten, ik met mijn mening, u met de uwe. Zonder dat ik daarvoor uw autoriteit tegenover uw leerlingen moet ondermijnen én zonder dat u daarvoor mijn gezag als ouder moet in twijfel trekken. We zouden ongetwijfeld tot een oplossing komen. En elkaar verstaan, achteraf.
Maar één ding is zeker: als u de Juf was van mijn kind, dan zou deze brief niet op het internet staan.
groet,
i.