Nu we aan het werken zijn in ons nieuwe huis, worden lief en ik voor het allereerst geconfronteerd met de combinatie van het concept samenwerken en het concept wij. Zoals in “wij werken samen”. Tegen alle verwachtingen in gaat dat wonderwel en zijn er nauwelijks discussies. Ik had dat, zijn en mijn karakter in overweging nemend, niet echt verwacht. Koppigheid en een duidelijk idee over hoe dingen er moeten uitzien, het is niet altijd evident als ge allebei die eigenschappen tot de uwe moogt rekenen, meneer. Gelukkig sluiten onze ideeën zeer nauw bij elkaar aan en is onze smaak ook bijna volledig complementair. Geen ruzies dus, en zelfs nauwelijks discussie.
Eén ding echter: Lief heeft zich de afgelopen weken ontpopt tot de man van de duizend vragen. Per uur. Die hij allemaal, stuk voor stuk, aan mij stelt.
– Lief, waar is die schuurspons?
– Achter u, schat
– Hebben we nog vuilzakken?
– ik weet het niet, kijk eens in die doos
– Welke doos?
– die op de vensterbank
– Welke vensterbank?
– Waar is de Engelse sleutel?
– Ik weet niet eens hoe dat eruit ziet, laat staan dat ik zou weten waar hij is
– Hoe lang moet dat drogen?
– Dat staat op de verpakking
– Met welke borstel moet die verf geschilderd worden? Waar moet die zak naartoe? Waar is sleutel? Waar is het schuurpapier? Zijn er nog vodden? Waar liggen de sponzen? Zijn er nog emmers? Moet dat met white-spirit?
Toen ik vanmiddag daarover vertelde aan een collega, antwoordde die dat zulk gedrag in de mannelijke genen zit. Blijkbaar iets met “makkelijke weg kiezen” en “niet de moeite willen doen om zelf te zoeken”.
Geheel nieuw licht op de mannenzaak, zeg ik u.