Genante blogpost. Gevoelige lezers met geïdealiseerde beelden over mij mogen *nu* wegzappen.
Op de interne mailinglijst van Het Project gaat het de laatste dagen over een liedje van ene Wim Soetaer. De naam komt me vaag bekend voor, dus ik vermoed dat hij ooit eens idool is geweest, of X-factor winnaar, of aan tetteneiland heeft meegedaan. Alleszins, de man maakt Vlaamse muziek, en er zijn redactieleden die een bepaald liedje van hem mooi vinden. Ik mag geen namen noemen, omwille van de Fightclub-regel die op de mailinglijst van kracht is, maar alleszins: iemand vindt het mooi. En iemand anders heeft de volledige CD zelfs.
Ahum. Het liedje in kwestie is nogal zeemzoeterig. Ik heb het halverwege moeten afzetten, want Santa Boogie werd er ongedurig van. En voor ge het weet ligt hij dan weer suicidaal te wezen met allerlei elektriciteitskabels en mijn lief is niet thuis en ik zou de schuld krijgen als er in zijn afwezigheid ernstige ongevallen gebeuren met het beest. Het is en blijft een surrogaatbaby weetwel.
Maar! Het deed me wel denken aan de tijden dat ik nog weleens liefdesverdriet had. En hoe ik me dan stortte in de armen van die ene ongelooflijk foute Hollandse man. Marco Borsato.
Ik had twee favoriete nummers, in die tijd. Het ene, door weinig mensen gekend en dus enkel als tekstje te vinden op het interweb, voor wanneer ik droevig was. En wanneer ik kwaad was, het nummer hieronder. U mag meteen skippen naar halverwege. De eerste twee minuten zijn uiterst irritante intro-dingen.
Aargh. De jaren negentig. Good Times.