Het sneeuwt. We zitten aan de keukentafel. Lief heeft middagpauze en leest de krant, ik werk verder aan aan stage-verslag.
Lief: Wat zit ge zo breed glimlachend naar buiten te kijken, eigenlijk?
i.: Ik besefte net dat ik niet meer buiten door de sneeuw moet vandaag.
Ja, ik word daar dus heel gelukkig van.