Year: 2006

mediagedoe

Gie-juw.

Vandaag op Kerygma: uw kinderdromen aan gruzelmenten, uw illusies op brute wijze stukgeslagen, uw tienermeisjeshart gebroken.

Toen wij klein waren keken wij naar Beverly Hills 90210. De ene helft van de meisjes had het voor Dylan, de andere helft voor Brandon.
Voor de dames die het voor Brandon hadden: die jongen ziet er nu zo uit.

Allemaal samen: GIE-JUW!

via MeisjeMeisje

En al

Kruiswoord.

Ontbijt-tafel. Ik blader in een tijdschrift, hij krabbelt op de kruiswoordraadselpagina van de krant.

Hij: “Ts, zo’n makkelijk kruiswoordraadsel, zeg”.
Ik hoor aan zijn stem dat hij iets onnozels gedaan heeft. Ik reageer niet.
Hij (nadrukkelijk): “Zo een makkelijk kruiswoordraadsel, jong. Niets aan.”
Ik besluit op te kijken.
De binnenpretjes stralen van zijn gezicht af.
Ik kijk naar het kruiswoordraadsel. Het is ingevuld. Sommige woorden hebben 3 letters per vakje. Andere letters zijn over drie vakjes uitgesmeerd.
Ik speel het spelletje mee en zeg: “Liefje, je moet wel tellen hoeveel vakjes er zijn en zoveel letters moet het woord dan hebben.”
Hij kijkt me aan, glimlacht zelfgenoegzaam en antwoordt: “Het is leuker zo”.

Hij nipt van zijn koffie en begint aan de Sudoko.

internet

Rauss!

Aan die meneer of mevrouw die hier volgens mijn statistieken daarnet terecht kwam met de zoekopdracht “neuken met 3 lin”:

VAN MIJN ERF GODVERDOMME!

Zieke mens. tsss.

(en het is trouwens drieling. Of tenminste 3ling, zo u wil)

reizen

De vrouw.

De vrouw kijkt me aan en glimlacht. We staan samen aan dezelfde bushalte. Ik krimp in elkaar, denk “Oh neen, daar gaan we weer…” en probeer weg te kruipen in de kraag van mijn winterjas. Ik heb namelijk sinds jaar en dag een vreselijke vloek op me rusten: ik trek geschifte mensen en freaks aan. Als een dreigend zwaard van Damocles hangt deze voorbestemdheid boven mijn hoofd, om dan plots, met een klap (plotsklaps, zo u wil en om mezelf even te bedienen van een flauwe woordspeling) mijn schedel in twee te splijten met eindeloos gebazel en vreemde voorstellen.
Maar bon, ik heb aan de andere kant ook van thuis meegekregen dat vriendelijk en beleefd zijn geen zeer doet, dus ik haal mijn hoofd uit mijn winterjaskraag, knik en glimlach even terug naar de vrouw.

De vrouw ziet in de glimlach duidelijk een verlangen tot conversatie van mijnentwege. Ze kijkt me aan en zegt, luid in mijn richting(zodat negeren geen optiemeer is):“Ik ben aan het genieten van mijn vrijheid.”
(Mensen die mij in het echte leven kennen, zullen nu bevestigen dat ik een behoorlijk sociaal mens ben. Ik kan vlotjes overweg met mensen van allerlei slag en beweeg me met gemak in groepen en andere sociale omgevingen.
Mensen die mij in het echte leven *goed* kennen, zullen nu aan de vorige zin het woord “schijnbaar” toevoegen. Ik kan *schijnbaar* vlotjes met mensen overweg. Ik beweeg me met *schijnbaar* gemak in groepen en andere sociale omgevingen. Ik lijk socialer dan ik ben, want eigenlijk (*i. fluistert nu voorzichtig*) ben ik niet zo bijster gek op mensen. Mensen zijn vreemde wezens die reageren op manieren die ik vaak niet kan voorzien en die rare dingen doen. Yuk. Vies. En ik word daar een beetje bang van. Pas op, mensen die ik ken: alwatgewilt. En in gezelschap van mensen die ik ken nieuwe mensen leren kennen, dat gaat ook best. Maar alleen praten met vreemden: gie-juw. Vreselijk vind ik dat. Dit alles terzijde echter.)
De vrouw zegt dus dat ze van haar vrijheid geniet en ik antwoord aarzelend “Dat is wel dat”. Wat moet een mens daar anders op zeggen?
“Overmorgen moet ik terug binnen in ‘t ziekenhuis. Mijn achtste operatie in twee jaar, juffrouwke”
Ik begin me nu echt oncomfortabel te voelen en wiegel van mijn ene been op het andere, onderwijl in de verte turend of die klote-bus er niet aankomt. Ik ben echter een te grote janet om het vrouwmens gewoon te negeren, dus zeg ik “Oei”. Nu wist ik dat van tevoren niet, maar “oei” staat in kringen van marginale wezens van het vrouwelijke geslacht blijkbaar gelijk met “vertel mij heel uw leven eens” en de madam krijgt dan ook terstond een aanval van emotioneel exhibitionisme. De daarop volgende tien minuten (het lijkt een uur, en het wordt iedere seconde genanter) luister ik naar een monoloog over “een naad over heel mijnen buik”, “mijnen vent die vies zal zijn da’k were van hem nie zal moeten hebben deerste weken”, “mijn kinders die niets anders doen dan uitgaan”, “een depressie zou ge der van krijgen”, “ik ben er grijs van geworden”, “ik heb kleurshampoo gekocht” (haalt busje uit plastiek zakje) en “wat vindt ge dervan, zou het schoon zijn?”.
Er wordt nog veel meer gezegd, dat ik hoor door mijn ongelooflijke fixatie op een punt in de etalage van boekhandel Walry.
En er zou nog veel meer gezegd worden, ware het niet dat de bus (de bus! door God gezonden zeg ik u!) eraan komt. Ik val bijkans over mijn eigen voeten om op te stappen en ga zitten naast een jongeman op een bankje van vier. Tegenover hem zit een man die walmt alsof hij een fles cognac in één geut achterover heeft geslaan.
De vrouw staat een eindje verder en probeert door het gedrum te geraken, tot bij mijn zitplaats. Als ze me bereikt heb ik “Reus” echter al uit mijn tas gehaald en hou ik het boek ostentatief voor mijn gezicht. Nah.

Soms ben ik een slecht mens.