Ik kan niet zo goed Spaans, ik. Goed doen alsof, ja dat wel. Het zit zo: als je enig logisch verstand hebt, dan kan je ongeveer 80 % van de vragen die men je stelt correct inschatten en beantwoorden met een paar standaardzinnen. Waar moet je naartoe? Hoeveel nachten willen jullie blijven? Met hoeveel personen willen jullie eten?
Na een paar weken in Peru werd ik echter ietwat overmoedig. In onze hostel in de woestijn (die met de schorpioenen, weet u nog) hadden we op een bepaald moment geen toiletpapier meer. Dus ik ging er vragen aan de receptie. In mijn beste Spaans.
Ik zeg dus: ¿ hola señor, tienne papel de tocador, por favor? De meneer van het hostel kijkt me lachend aan en antwoord: Si, señora, un momentito. De man loopt weg en komt terug met toiletpapier, dat hij me overhandigt. Dan vraagt hij, terwijl ik eigenlijk al niet meer aan het luisteren ben, want ik ben aan het beslissen of ik nu buenas tardes of noches moet zeggen: ¿Cuál es su nombre?. Ik hoor nombre, denk nummer en redeneer: ha, hij moet mijn kamernummer. En ik antwoord, ietwat triomfantelijk “veintiocho”. 28 dus.
De man kijkt me vervolgens lichtjes verbijsterd aan en ik realiseer me dat ik iets gemist heb. Namelijk dat hij mijn naam vroeg en niet mijn kamernummer.
De rest van onze reis werd ik als 28 aangesproken (leuke vrienden heb ik), en tot de dag van vandaag moet mijn lief grijnzen als hij een Spaans getal hoort.
Kalle dat ik ben